(in het Deens Jylland) is het Deense gedeelte van het Kimbrische Schiereiland. Het grenst in het W. aan de Noordzee, in het N. aan het Skagerak, in het O. aan het Kattegat.
In het midden draagt het een lage heuvelreeks, die zich in de Eier-Bavnehöj tot een hoogte van 172 m verheft. Ook aan de oostzijde is het land door de diluviale eindmorenen heuvelachtig en de kust steil, doch aan de westzijde door de diluviale, fluvioglaciale zandafzettingen en de alluviale zeeafzettingen vlak en langs het strand door duinen omgeven. De bodem is op de oostzijde vruchtbaar en met bossen bedekt, terwijl de kust vele diepe insnijdingen (fjorden) vertoont. In het midden bestaat het schiereiland uit heidevelden, naaldbossen, venen en moerassen, waartussen zich slechts hier en daar bebouwde gedeelten bevinden. De westhelft is eveneens weinig vruchtbaar, en voor een groot deel met stuifzand bedekt. De kust vertoont hier vele haffen, is bezet met duinen en wegens de evenwijdig met de kust lopende talrijke zandbanken, voor de scheepvaart zeer gevaarlijk; zij draagt daarom de naam van „Ijzeren kust” terwijl het noordelijk gedeelte de Jammerbocht vormt, aldus genoemd wegens vele scheepsrampen, die er hebben plaats gevonden.
De enige haven aan de westkust is de kunsthaven Esbjerg (uitvoer van vee en zuivelproducten naar Engeland). Het noordelijkste en minst vruchtbare gedeelte (Thyland en Vendsyssel) is door de doorbraak der landengte tussen de Limfjörd en de Noordzee een eiland geworden. Van de vele kleine rivieren is de Guden Aa de voornaamste. Hoofdvoortbrengselen zijn haver, rogge, aardappelen en boekweit. De provincie wordt verdeeld in de „Landsdeele” Oost-, Noord-, West- en Zuid-Jutland en omvat 10 ambten („Amter”). Er zijn 4 „stiften” (bisdommen). Totale oppervlakte (inclusief de kleine eilanden): 2 379 I92 ha met (1945) 1 492 850 inw.Men meent, dat in oude tijd de Kimbren in Jutland hebben gewoond, van wie het Schiereiland zijn naam ontvangen heeft en naar wie nog steeds het noordelijk deel Himmerland heet. In de aanvang der Middeleeuwen hadden de Juten er zich gevestigd. Zij gingen gedeeltelijk naar Engeland en voerden, als bondgenoten der Saksers, oorlog tegen Karel de Grote.
Lit.: Nordisk Fortisminder (2 dln, Kobenhavn 1935); G. Schwantes, Die Vorgeschichte Schleswig-Holsteins (1939).
Zeeslag bij Jutland
van 31 Mei - 1 Juni 1916, of slag voor het Skagerrak, vormt het hoogtepunt van de krijg ter zee in Wereldoorlog I en is naar omvang wellicht de grootste aller tijden. Lagen de tactische voordelen meest aan Duitse zijde, de strategische winst bleef aan Engeland. Zoals meer in dergelijke gevallen, schreven beide partijen zich de overwinning toe.
De door de Duitse marine aanvankelijk gevolgde, voorzichtige strategie (z Wereldoorlog I) eindigde met het optreden van admiraal Scheer als bevelhebber van de „Hochseeflotte” in het begin van 1916, wiens grote durf en energie echter weinig succes hadden, o.a. doordat de Duitse code was gecompromitteerd, als gevolg waarvan de vijand als regel tijdig was ingelicht.
De Britse vloot was numeriek sterker dan de Duitse, die haar echter in bescherming der schepen, in kwaliteit en in schietvaardigheid overtrof. Merkwaardigerwijze liepen Scheer’s plannen nagenoeg parallel met die van de Britse admiraal Jellicoe. Beiden hoopten een deel van ’s vijands vloot in zee te lokken en het daar met overmacht te verslaan. Geen van hen was echter volledig geïnformeerd en vermoedde dat ook de andere partij op volle sterkte zou zijn. Zo liepen de tegenstanders op 31 Mei 1916 op convergerende koersen in elkanders armen. Het gevecht, dat zich die dag ontwikkelde, kan men in drie phasen verdelen: de strijd tussen de beide voorhoeden, de botsing der slagvloten en de nachtactie.
Te 14.20 maakte een der Britse kleine kruisers onder vice-admiraal Beatty contact met het scherm van vice-admiraal Hipper, die ongeveer 45 mijl om de Oost stond. Een lopend gevecht tussen de slagkruisers begon te 15.48 op een afstand van 15 000 m. Aanvankelijk waren de Duitsers in het voordeel en al spoedig vlogen de slagkruisers Indefatigable en Queen Mary de lucht in, terwijl het Britse vlaggeschip Lion daaraan ternauwernood ontsnapte. Beatty hield echter vol en ging pas op tegenkoers toen hij te 16.38 de Duitse hoofdmacht verkende. Evan Thomas, die met 4 snelle slagschepen de aftocht der slagkruisers dekte, beliep daarbij zware schade. Jellicoe, door Beatty onvoldoende ingelicht, vernam eerst te 16.50 van de aanwezigheid der Duitse hoofdmacht, zonder haar juiste plaats te kennen.
Hiervan toch hing het af hoe hij zijn vloot zou ontplooien. Was hij te dicht bij Scheer, dan zou het formeren van de slaglinie ,,naar de vijand toe”, onder diens geschutvuur en torpedo-aanvallen, een ramp kunnen worden. De manoeuvre ,,van de vijand af” evenwel zou de Duitse vloot kans geven te ontsnappen. In deze onzekerheid bevond hij zich,toen Beatty door een fout in de onderlinge bestekken te 18.00 bijna recht op hem invoer, waarbij diens lichte kruisers zich een weg door de slagschipdivisies moesten banen. Jellicoe besloot daarop de veilige weg te kiezen en de Duitse vloot behield nog korte tijd het voordeel, waarbij de Warspite zwaar beschadigd werd en de Invincible, met schoutbij-nacht Hood aan boord, verloren ging. Spoedig echter raakte de Duitse voorhoede in de zgn. ,,T-positie”, terwijl ook het zicht in haar nadeel veranderde, als gevolg waarvan zij deerlijk werd gehavend.
Zo moest de slagkruiser Lützow de linie verlaten, om door eigen strijdkrachten vernield te worden. Met zijn befaamde „Kehrtwendung” wist Scheer zich echter tot tweemaal toe van de dodelijke omarming te bevrijden, waarbij Jellicoe hem niet durfde te volgen, maar Zuid stuurde om hem van zijn basis af te snijden. Weldra viel de nacht in, welke Scheer de gelegenheid gaf met een gedurfde manoeuvre achter de vijand om naar Wilhelmshafen door te breken, zij het niet zonder nieuwe verliezen. Pas de volgende morgen werd Jellicoe gewaar, dat de prooi hem ontsnapt was. Aan Britse zijde waren de verliezen ongeveer tweemaal zo groot als bij de Duitsers: ruim 6000 man en 115 000 ton scheepsruimte waren verloren gegaan, tegenover 3000 man en 61 000 ton aan Duitse zijde. De Britse overmacht werd door de slag niet aangetast en de blokkade bleef onverminderd gehandhaafd.
Jellicoe’s voorzichtige tactiek werd door velen afgekeurd; zo sterk was de critiek, dat hij in Nov. 1916 moest plaatsmaken voor Beatty, die om zijn stoutmoedigheid luid werd geprezen. De geschiedenis echter heeft Jellicoe recht doen wedervaren, al is de strijd over de juistheid van zijn manoeuvre „van de vijand af” nog steeds niet verstomd.
Men heeft ingezien, dat Jellicoe de inzet van de gehele Britse vloot niet kon wagen, omdat het bestaan van Engeland van haar behoud afhing. Zij alleen kon de overwinning garanderen, ook zonder de Duitse hoofdmacht te verslaan. Trouwens Beatty, eenmaal voor dezelfde verantwoordelijkheid geplaatst, heeft evenmin dit risico genomen. Wat Scheer en zijn rechterhand Hipper betreft, zij werden terecht gehuldigd om de bekwaamheid en durf, waarmede zij de vijand hadden bestreden zonder hun schepen te verspelen. In de opwinding over dit succes werd lange tijd over het hoofd gezien, dat zij ten slotte het doel, verbreken van de blokkade, geen stap naderbij hadden gebracht. Nog eenmaal, op 19 Aug. 1916 waagde Scheer een kans, maar tot een treffen kwam het niet en hij eindigde met keizer Wilhelm te rapporteren, dat alleen in de onbeperkte onderzeebootoorlog kans op uiteindelijk succes van de Duitse wapens was gelegen.
SCHOUT-BIJ-NACHT JHR H. A. VAN FOREEST
Lit.: Jellicoe, The Grand Fleet (1914-1916);Scheer, Deutschlands Hochseeflotte im Weltkriege (1920); Corbett, Naval Operations, Vol. III; Groos, Der Krieg in der Nordsee, V (1925); G. von Hase, Skagerrak, die grösste Seeschlacht der Weltgeschichte, 6de dr. (1933); H. H. Frost, The Battle of Jutland (Annapolis U.S. Naval Inst. 1936), m. 60 kaarten.