Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Marinus Jan GRANPRÉ MOLIÈRE

betekenis & definitie

Nederlands architect en stedebouwkundige (Oudenbosch 13 Oct. 1883), had zijn opleiding aan de Technische Hogeschool te Delft en vestigde zich, na verbonden te zijn geweest aan de Dienst van gemeentewerken te Rotterdam, aldaar als lid van het architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok. In 1924 werd hij hoogleraar aan de Technische Hogeschool.

Zijn architectonisch en stedebouwkundig werk heeft zich van den beginne af, te midden van de toen heersende extreme architectuurrichtingen, onderscheiden door een grote mate van eerlijkheid, ware eenvoud en zuiverheid ; het verkreeg daardoor veel invloed op de ontwikkeling van de bouwkunst in Nederland. Nog meer is dit het geval met zijn theoretisch levenswerk: het van de grond af opbouwen van een architectonische aesthetica. Deze invloed heeft zich voor een deel gemanifesteerd in de zgn. „Delftse school” doch mag hiermee niet worden geïdentificeerd. Tot zijn vroegste werk behoort het belangrijke stedebouwkundig-architectonische ontwerp voor de tuinstad „Vreewijk” te Rotterdam, uitgevoerd sedert 1916.

Daarop volgden woonhuizen te Wassenaar, Nijmegen, Amsterdam en Rotterdam, de raadhuizen van Naaldwijk (1930), Zwijndrecht (1932) en Uithoorn (1937), de R.K. kerk te Groesbeek (1936, verwoest 1944), de Seminariekerk te Haaren (1938) en het ontwerp van de R.K. keer aan de Boskant te ‘s-Gravenhage. Van zijn stedebouwkundig werk zijn voorts te noemen: het streekplan IJsselmonde met het uitbreidingsplan „Linker Maasoever” voor Rotterdam, het plan voor de tuinstad „Daal en Berg” te ’s-Gravenhage, de plannen voor de Wieringermeer-dorpen en het wederopbouwplan voor Groningen.

IR F. E. WILMER

Bibl.: Woorden en Werken (Heemstede 1949).

Lit.: Katholiek Bouwblad, jg XVII 1949/50 nr 1 en 2, blz. 3 e.v., blz. 17 e.v.; Bouw 1949, nr 43, blz. 758 e.v.

< >