Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Maerten van HEEMSKERCK

betekenis & definitie

Noordnederlands kunstschilder (Heemskerck, Noordholland, 1498 - Haarlem 1 Oct. 1574), was werkzaam te Haarlem, tijdelijk ook in Rome (na 1532). Zijn werkzaamheid vóór 1532 berust op hypothesen, waarbij men uitgaat van een mededeling in Van Mander’s Schilderboek dat het werk van Van Heemskerck en diens leermeester Jan van Scorel zodanig op elkaar geleek dat het moeilijk van elkaar te onderscheiden was (1604).

Na Scorel’s vertrek naar Utrecht in 1529 trad van Heemskerck zelfstandig naar voren. Zijn eerste gesigneerde en gedateerde werken, 4 in getal, zijn uit het jaar van zijn vertrek naar Italië, 1532: H. Lucas, de Madonna schilderend, tweeluik, Frans Halsmuseum, Haarlem; Juda en Thamar, jachtslot Grünewald, bij Berlijn; een Piëta in het Museum te Gent en het Portret van zijn vader, Metropolitan Museum, New York. In deze werken is de invloed van de leermeester duidelijk te herkennen. Uit de periode vóór 1532 worden thans vrijwel algemeen aangenomen de familiegroep in het museum te Kassel en de 1529 gedateerde portretten van Pieter Bicker en Anna Codde, die vroeger op naam van Scorel stonden. Uit de tijd in Rome doorgebracht, zijn geen schilderijen bekend; des te belangrijker is de serie pentekeningen, die hij met zakelijke nauwkeurigheid maakte van overblijfselen van de antieke wereld aldaar.

Deze zijn van het grootste belang voor de kennis van het 16de eeuwse Rome (schetsboeken in het Prentenkabinet van Berlijn). Ofschoon hij sedert zijn terugkeer in Haarlem talrijke godsdienstige onderwerpen schilderde voor Nederlandse kerken, is zijn geest eerder heidens dan religieus. Zijn schier fantastische vaardigheid, maar ook zijn tekortkomingen treden duidelijk aan het licht in het 9 m hoge drieluik (voorstellende de Kruisberg, een Ecce Homo en de Verrijzenis) dat hij tussen 1538 en 1542 vervaardigde voor de St Laurenskerk te Alkmaar en thans opgesteld in de Domkerk te Linköping. Dit is het enige grote Hollandse altaar dat compleet bewaard bleef. Van de talrijke andere aan hem opgedragen altaren en religieuze voorstellingen is de Bewening in het stadhuis te Delft (1566) de bezonkenste; vele andere zijn niet meer op de oorspronkelijke plaats aanwezig. De portretten maken het zuiverste deei van Van Heemskerck’s oeuvre uit.

Zij munten uit door een sobere en realistische visie; meest zijn het kniestukken. Zijn zelfportret uit 1553 bevindt zich in het Fitzwilliam Museum te Cambridge (zie ook de kleurenplaat tegenover pag. 432). DR D. HANNEMALit.: Carel van Mander, Het Schilderboek (1604); L. Preibisz, M. v. H. (monogr.) (Leipzig 1911); Chr. Huelsen en H. Egger, Die Römischen Skizzenbücher von M. v. H. (Berlin 1911-1916); Jkvr.

G. H. de Jonge, Vroege werken van M. v. H. (Oud-Holland, 1932); M. J. Friedländer, Die Alt-Niederländische Malerei, dl 13 (1936); P. Wescher, H. u.

Scorel, Jahrb. d. Preuss. Kunstsamml. LJX, 1938; G. J. Hoogerwerff, De Noord-Nederlandse Schilderkunst, dl IV (1941).

< >