Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bicker

betekenis & definitie

(1) naam van een Amsterdamse regentenfamilie:

Andries

heer van Engelenburg (Sept. 1586 - 24 Juni 1652), was een der machtigste burgemeesters van Amsterdam. Voortgekomen uit het regentenpatriciaat, dat sinds 1578 de stad beheerste, was hij, evenals zijn ambtgenoten, groot-koopman. Hij dreef vooral handel op Moscovië en was geïnteresseerd in de specerijenhandel, waaraan hij als bewindhebber van de O.I. Compagnie een belangrijk aandeel had.

Te Amsterdam bewoonde hij een groot huis, bij ’s-Graveland bezat hij het landgoed Spanderswoud; voorts werd hij heer van Engelenburg.

Als regent was hij buitengewoon karaktervast, energiek en bekwaam. Niemand en niets ontziende, streefde hij naar de heerschappij van zijn familie. Dit doel heeft hij volkomen bereikt. In de jaren tussen 1640 en 1650 gaven de Bickers in de stad en in het land de toon aan (Bickerse ligue). In 1645 en 1646 waren Andries en Cornelis Bicker na elkaar burgemeester; Andries en zijn neef Roelof waren lid van de Vroedschap. De vier broers, Andries, Jacob, Jan en Cornelis, beheersten de beurs volkomen, waren bewindhebbers der Oost- en West-Indische Compagnie, directeuren van de Levantse handel en commissarissen van de Wisselbank. Andries was kolonel van de burgerij, zijn neef en schoonzoon Jacob commandant van het garnizoen, terwijl een derde neef, Henrick Bicker, in 1645 schepen werd.

Aldus zaten zeven leden der familie in de regering. In de buitenlandse politiek streefde het machtige geslacht, in het belang van de eigen handel en die van Amsterdam, naar de totstandkoming van de vrede met Spanje. Andries was het vooral, die de plannen tot reorganisatie der marine onder leiding van de stadhouder tegenging; Amsterdam moest immers machtig blijven! Hij was het ook, die de Staten Generaal er toe bracht, vredesonderhandelingen met Spanje aan te knopen. Hier tegenover staat, dat de Bickers de Republiek er toe dreven, aan de strijd tegen Denemarken mee te doen (1644).

Andries was in 1616 schepen geworden; in 1622 nam hij plaats in de Vroedschap; tussen 1627 en 1649 was hij tienmaal burgemeester; van 1637-1639 en van 1650-1652 was hij lid der Amsterdamse Admiraliteit; van 1643-1647 zat hij in Gecommitteerde Raden en van 1646-1648 in de Staten-Generaal. Driemaal trad hij als ambassadeur op in de Oostzee-landen: 1627-’28 in Zweden, Polen en Brandenburg; in 1635 vertrok hij naar dezelfde landen en Denemarken en in 1645 nog eens naar Zweden.

De meeste indruk heeft gemaakt zijn felle oppositie tegen de plannen van Willem II ter gelegenheid van de afdanking der troepen na de vrede van Munster. Op hem en zijn broer Cornelis, die in 1650 burgemeester was, had de stadhouder het dan ook vooral gemunt. Daarom eiste hij bij het beleg van Amsterdam in de eerste plaats het ontslag der gebroeders. Toen Bicker zag, dat de Vroedschap hierin wilde wijken voor de stadhouder, gaf hij zijn verzet op en trok hij zich uit alle ambten terug (3 Aug. 1650). Hij werd echter reeds 22 Nov., onmiddellijk na de dood van de prins, weer hersteld als lid der Vroedschap. Met de oude macht was het echter gedaan.

In het godsdienstige was Bicker een echte libertijn, afkerig van alle dogmatiek. Hij was van mening, dat de kerk aan de stedelijke overheid onderworpen moest zijn. Hij vooral was het, die in 1629 een krachtig optreden bepleitte tegen de heftige Calvinisten, die de voor de handel zo nodige rust dreigden te verstoren.

Cornelis

heer van Swieten (Amsterdam Oct. 1592 - 15 Sept. 1654), broer van Andries, was, als deze, groot-koopman. Alsof zij onder elkaar de wereld verdeeld hadden, handelde Cornelis vooral op Amerika (Jacob vnl. op de Oostzee en Jan op de Middellandse Zee en de Levant) en was dan ook, van de oprichting af, bewindhebber der West-Indische Compagnie. Als koopman bezat hij misschien nog meer talent en had hij nog minder scrupules dan zijn broer Andries. Na de zeer voordelige jaren (1628 Zilvervloot) verkocht hij tegen hoge prijs zijn aandelen in de W.I. Comp. en strooide hij geruchten uit over een minder goede gang van zaken. Zijn verwanten in de regering wisten te bewerken, dat er enige vrijheid van handel op Amerika werd toegestaan, en nu deed hij, steunend op zijn ervaring, de W.I.

Comp. een krachtige concurrentie aan. Hiermee verdiende hij een fortuin.

Cornelis was geen lid der Vroedschap. In 1628 werd hij schepen, in 1646, 1650 en 1654 trad hij op als burgemeester. Toen in 1650 het leger van Willem II voor de stad verscheen, was hij de enige aanwezige burgemeester. Onmiddellijk stelde hij de stad in staat van verdediging en wekte hij de Vroedschap op tot krachtig verzet.

Tegengewerkt door een aantal benijders moest hij echter, evenals zijn broer, wijken. Maar ook hij keerde 22 Nov. van dat jaar terug en werd later, hoewel niet meer zo machtig, nog eens burgemeester en van 1651-1653 lid der Gecommitteerde Raden.

Jan

(1591-1653) was in de eerste plaats koopman (op de Middellandse Zee) en scheepsbouwer. Zijn scheepswerven vestigde hij in 1631 op een der westelijke eilanden langs het IJ, dat sindsdien, naar zijn eigenaar, die er vele huizen voor zijn ondergeschikten liet bouwen en er ook zelf woonde, het Bickerseiland heet. Pas in 1647 werd hij

schepen, in 1653 burgemeester. In deze kwaliteit speelde hij echter geen belangrijke rol. Hij was sinds 1655 de schoonvader van Johan de Witt.

Jan Bernd

(Amsterdam 27 Aug. 1746 - ’s-Gravenhage 16 Dec. 1812), studeerde te Utrecht en vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad, waar hij in 1781 tot lid van de Vroedschap werd gekozen en vele ambten bekleedde. Hij was o.a. bewindhebber der W.I. Comp. Later werd hij opgenomen als firmant in het voorname bankiershuis Andries Pels en Soonen. Als overtuigd Patriot behoorde hij in 1787 tot degenen, die op uitdrukkelijk verlangen van prinses Wilhelmina ontzet moesten worden uit hun betrekkingen, waarna hij de wijk nam naar Brussel. Na de omwenteling van 1795 in het vaderland teruggekeerd, werd hij lid der Municipaliteit van Amsterdam en in 1796 lid der Nationale Vergadering.

In Jan. 1798 werd hij, als lid der commissie tot de Buitenlandse Zaken, in hechtenis genomen en eerst naar Wijk bij Duurstede, daarna naar Leeuwarden gevoerd. In Juni liet men hem weer op vrije voeten. Als volgende hoge ambten, door hem bekleed, moeten genoemd worden dat van syndicus bij het Nationaal Gerechtshof en het lidmaatschap van het Staatsbewind (1801). In laatstgenoemde kwaliteit vertrok hij met G. Brantsen en M. van der Goes naar Brussel, om Bonaparte, die Eerste Consul der Franse Republiek was geworden, te begroeten.

Laurens

(1563-1606) was een vermogend koopman te Amsterdam. In 1598 stond hij met Pieter Ruytenburgh aan het hoofd van een compagnie op Guinee en Rio de la Plata. Met twee schepen vertrok hij naar Zuid-Amerika, waar de Portugezen in de baai Todos os Santos er een van veroverden. In 1600 kwam hij terug; het volgende jaar vertrok hij weer als opperkoopman met vier schepen van de Middelburgse Compagnie naar Oost-Indië.Met een Atjehs gezantschap naar prins Maurits keerde hij terug. Op zijn terugreis maakte hij bij St Helena een Portugees schip buit, beladen met kostbaarheden ter waarde van 1½ mill. gld.

Pieter

(1522-1585), een aanzienlijk burger en brouwer te Amsterdam, werd verdacht van medeplichtigheid aan de aanslagen van 1575 op de

Spaansgezinde stad. Bij zijn terugkeer van een reis door Friesland werd hem 6 Juni 1575 de toegang tot de stad ontzegd, daar de regering hem van geuzerij verdacht. Op 16 Juli kreeg hij verlof zich weer te Amsterdam te vestigen, nadat hij gezworen had de R.K. godsdienst en de koning getrouw te zullen blijven.

Wendela

(Amsterdam Dec. 1635 - Den Haag 1 Juli 1668), was de dochter van Jan Bicker en Agniet de Graeff en trouwde in 1655 met Johan de Witt. Haar moeder was de zuster van de bekende Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek, die jaren lang Amsterdam regeerde. Het huwelijk was dan ook door de raadpensionaris aangegaan, om in nauwer contact te komen met de machtigste regenten des lands. Wendela zelf, zachtaardig en aanhankelijk, had op de staatkunde van De Witt geen invloed.

Lit.: Joh. E. Elias, De Vroedschap v. A’dam, 2 dln (Haarlem 1903-1905); Id., Gesch. van het A’damsche Regentenpatriciaat (’s-Gravenhage 1923); Lasonder, Het archief v. d. fam. B. in: Versl. en meded. omtr. s Rijks oude archieven, XXXVII (1914); De Balbian Verster, Burgemeesters v. A’dam in de 17de en 18de eeuw.

< >