te Edam op 16 Nov. 1784 gesticht door Jan Nieuwenhuyzen (Haarlem 1 Sept. 1724-Amsterdam 24 Febr. 1806), met vijf anderen onder wie zijn zoon Martinus. Zij heeft ten doel, mede te werken tot verbetering van de verstandelijke, zedelijke en maatschappelijke toestand des volks, bepaaldelijk door invloed uit te oefenen op de opvoeding en het onderwijs, de veredeling van volksbegrippen en de verheffing zowel van het arbeidsvermogen als van de levensstandaard.
De woorden „mingeoefenden” en „mingegoeden” zijn in 1885 en „der werklieden” achter „levensstandaard” in 1915 geschrapt, om elke gedachte aan bevoogding uit te sluiten. Uitgegaan van zgn. dissenters (J. Nieuwenhuyzen zelf was Doopsgezind predikant te Monnikendam), had de jonge maatschappij reeds dadelijk tegenstand te overwinnen van de Staatskerk. Voor de hoogst belangrijke geschiedenis, die als een tijdspiegel de veranderingen in Nederland, vooral op geestelijk gebied gedurende anderhalve eeuw, weerkaatst, zij verwezen naar het Gedenkboek 1784-1934. De daarin opgenomen lijst van publicaties geeft een beeld van de verscheidenheid der onderwerpen waarmee de Maatschappij zich in de loop der jaren heeft beziggehouden. Groot is vooral haar invloed geweest op het onderwijs.
Zij was de eerste die zich wijdde aan de opleiding der onderwijzers en tal van later door de Staat overgenomen lagere scholen zijn door het Nut gesticht. De gehele 19de-eeuwse Onderwijswetgeving staat sterk onder Nutsinvloed.Wat de organisatie betreft, zo zijn er 322 autonome departementen met ruim 40 000 leden. Sedert 1911 zijn er ook districten, thans een 9-tal, die provincies of delen daarvan omvatten. Het hoofdbestuur bestaat uit twaalf leden, van wie zes wonen in Amsterdam. Het Hoofdbestuur wordt bijgestaan door een Centraal Bureau, dat o.a. de Departementen van raad dient en financiële steun verleent aan hun werk. Het nodige contact wordt o.a. onderhouden door de Algem. Vergadering en de organen Nutswerk en Volksontwikkeling, het laatste een sociaal-paedagogisch tijdschrift.
De dagelijkse leiding van de centrale werkzaamheden ligt bij de algemene secretaris. Er is een Commissie voor Bibliotheekwezen en een voor Onderwijs met een sub-commissie voor Kleuteronderwijs. Van de departementsbesturen gaan de als cultuurverschijnsel zo bekende Nutslezingen uit. Hieruit zijn voortgekomen korte cursussen en soms zelfs volksuniversiteiten, die vrijwel steeds een eigen bestaan voeren. Ook op het gebied van toneel, muziek en film worden avonden georganiseerd. Er zijn 865 nutsinstellingen, verdeeld over 51 soorten, alleen reeds 200 Nutsbibliotheken, Nutskleuterscholen zijn er 108, lagere scholen 19.
Voorts tellen de Departementen 8 Ulo-scholen, 3 ambachtsscholen, 8 vak tekenscholen en verder een wisselend, doch groot aantal ontwikkelingscursussen. Sedert 1919 is er het Nutsseminarium voor paedagogiek dat opleidt voor de middelbare acten Paedagogiek en sociaal-paedagogische cursussen geeft. Het sparen wordt zeer bevorderd door de 134 departementale Nutsspaarbanken, die alle staan onder de accountantscontrole van de Ned. Spaarbankbond, waaruit een gelukkig samengaan spreekt met het overige particuliere spaarbankwezen. Met de stichting van hulp- en voorschotbanken heeft het Nut het volkscrediet gesteund en een vruchtbare strijd tegen de woeker gevoerd. Met de volkshuisvesting hebben zich twee zeer bekende Nutsrapporten beziggehouden.
Deze rapporten hebben grote invloed gehad op de inhoud der Woningwet. Er zijn thans 15 woningbouwinstellingen, uitgaande van departementen. Voorts worde uit de veelheid nog genoemd: dorpshuizen, jeugdwerk, Floralia-verenigingen, lees- en muziekgezelschappen, beroepskeuze, rechtsbijstand, toneelclubs, ijsbanen, ziekenfondsen, bad- en zweminrichtingen. De enige Nuts-volksuniversiteit is een instelling van het departement Eindhoven.
Men mag zeggen, dat de betrekkelijke vaagheid der doelstelling bevorderlijk is geweest voor een nog geenszins uitgeputte verscheidenheid van uitingen op maatschappelijk gebied, deels door de groeikracht van de specifieke Nutsgeest, deels door het gemis van knellende banden, die de ontwikkeling van al wat binnen het algemene kader past zouden hebben kunnen tegenhouden. Uit de imposante reeks Nutspublicaties, van 1786 af, begrijpt men welk een invloed ten goede van het Nut voor het volk is uitgegaan.
DR P. H. SCHRÖDER
Lit.: Gedenkboek ter gelegenheid v. h. 150-jarig bestaan der Mij tot Nut van ’t Alg. (1934).
Haast ongemerkt heeft BELGIË de geleidelijke inwerking van Franklin-initiatieven ondergaan door de verspreiding van „Cabinets de lecture”, van het Z. uit en „Nuts”-departementen in het N. Vrijwel onmiddellijk na de vereniging van de Nederlanden (1815-1816) kwamen in de Vlaamse steden (Antwerpen, Gent, Brugge, enz.) Nutsafdelingen tot stand. Bleef het succes, naar ledental en verwezenlijkingen, relatief — om ideologische en gaandeweg ook om politieke redenen —, aangestipt dient te worden, dat ook de Leuvense sectie (leiding Le Sage ten Broek) het vrij snel moest opgeven, toch is de invloed van het „Nut” als conceptie moeilijk te overschatten. De „Société des bons livres” (1825) moet bijv. als tegenzet beschouwd worden, en zowel in de brochure van M. Vandervoort, Coup d'oeil sur la langue et la littérature Vlamande en Belgique (Anvers 1837), als in de speciaal-culturele, doch Christelijk geïnspireerde programma’s van Ducpétiaux, en in de stichting van een burgerlijke „Bibliothèque choisie” te Gent, is de directe inwerking (na 1830) naspeurbaar. De verschillende reeksen van vulgarisatie-brochures die in de loop van een eeuw in België verschenen gaan op het nuts-voorbeeld terug.
Trouwens, meer dan eens, en in weerwil van de orangistische bijgedachte (Sandelin, Brugge) zinspeelden de ijveraars voor het Willemsfonds (1851) bij het nastreven van hun doeleinden op het voorbeeld; K. Buis riep de „Nuts”geest op bij de stichting van de invloedrijke „Ligue de l’Enseignement” (1865).