zijn in Groot-Brittannië, speciaal Engeland, allen, die niet behoren tot de Anglicaanse staatskerk; in het bijzonder worden er mede aangeduid de van deze kerk los staande Protestanten, gelijk Presbyterianen, Congregationalisten, Methodisten, Baptisten, Quakers, Unitariërs, het Leger des Heils, Irvingianen.
De oorsprong van de Dissenters moet gezocht worden in het gecompliceerde karakter van de Engelse Hervorming, die ondanks sterke invloeden van de continentale Reformatie (Straatsburg, Zwitserland) een algemeen-katholiek karakter heeft bewaard, ook toen onder koningin Elisabeth de breuk met Rome definitief was geworden. Steeds sterker werd, gedeeltelijk ook onder politieke invloeden, de drang om het katholieke karakter van de Anglicaanse kerk te behouden (bisschoppelijke organisatie, nadruk op apostolische successie, vóór-Reformatorische gebruiken, toenemende afkeer van Reformatorische opvattingen, speciaal ten aanzien van het kerkbegrip; in de stroming van de zgn. High Church is dit katholicisme bijzonder duidelijk geworden). Deze katholieke richting leidde eerst tot wrijvingen, later tot bloedige vervolgingen, toen de protestantsgezinden met hun geheel andere, radicale en anti-conservatieve opvatting aangaande de kerk zich niet wensten te conformeren (vandaar de naam Non-conformisten) aan de van staatswege gesanctionneerde katholiserende tendenzen.
De leerstellige opvattingen van de Dissenters zijn verschillend; grote groepen (Presbyterianen, Congregationalisten) hebben de invloed van het Calvinisme ondergaan, zij het niet zonder het te modificeren. Daarnevens moet gewezen worden op een inslag van piëtisme (bij de Methodisten, teruggaande op het optreden van de gebroeders Wesley), van mystiek (bijv. de Quakers), van verstandelijk gekleurd humanisme (Unitariërs). Het godsdienstige leven in Engeland heeft zeer veel aan de Dissenters te danken, zowel ten aanzien van de verlevendiging der vroomheid (Revivals!) als van Christelijk-sociale arbeid; het Zondagsschoolwerk is grotendeels van de Engelse Dissenters afkomstig.
In 1828 werd de Test-Act van 1673, waarbij de staatsambtenaren moesten bewijzen lid te zijn van de staatskerk, herroepen, nadat de Toleration-Bill van 1689, uitgevaardigd onder Willem III, de koning-stadhouder, de Dissenters volledige godsdienstvrijheid had verschaft. Na een veertigjarige strijd werd onder het bewind van Gladstone in 1868 de plicht tot kerkelijke belasting, aan de staatskerk te betalen ook door Dissenters, afgeschaft, terwijl in 1871 hun gelijkstelling met de leden van de staatskerk aan de universiteiten van Oxford en Cambridge volgde.
De Anglicaanse kerk zoekt in haar oecumenisch streven ook contact met de Dissenters, maar de ritus en vooral de kwestie van de apostolische successie, door de Anglicanen wel, door de anderen niet als nodig voor de ware kerk erkend, leveren grote moeilijkheden op. PROF. DR C. W. MÖNNICH