Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Ludwig van beethoven

betekenis & definitie

Duits componist (Bonn 16? Dec. 1770, gedoopt 17 Dec. - Wenen 26 Mrt 1827), was telg uit een geslacht (van Beethoven) dat afkomstig is uit Vlaanderen. Ludwigs grootvader Lodewijk (1718-1773) was reeds musicus, in 1731 kerkzanger te Leuven; in 1733 vestigde hij zich te Bonn, waar hij in 1761 kapelmeester werd.

Ludwigs vader Johann (17391792) was tenor in de kapel van den keurvorst te Bonn. In 1767 huwde hij de weduwe Laym, geb. Keverich, uit welk huwelijk een van de grootste kunstenaars van alle tijden werd geboren. De vader van Ludwig was niet alleen dom, maar ook zedelijk zwak, hij wordt als drankzuchtig afgeschilderd; zijn moeder was teringachtig. Door geldgebrek kon Ludwig geen goed onderwijs ontvangen. Reeds vroeg verliet hij de lagere school, zodat zijn kennis grotendeels autodidactisch verkregen is.

Hij kreeg muzieklessen van zijn vader, van den hoboïst Pfeiffer, viool en alt van Rovantini (Pfeiffer en Rovantini woonden bij de Beethovens in) en van den organist Van den Eeden. Van groter belang zijn de lessen geweest, die Beethoven van 1781 af ontving van den organist C. G. Neefe. Hoe snel Beethoven zich ontwikkelde blijkt wel uit het feit, dat Beethoven op zijn 1 ide jaar reeds Bach’s Wohltemperiertes Klavier speelde en misschien nog meer, dat Neefe zich officieel door den 12-jarigen Beethoven liet vervangen.De sfeer in het ouderlijk huis was niet erg gunstig voor Beethoven’s opvoeding. Enigszins vergoed werd dit door de familie von Breuning, bij wie Beethoven in een ontwikkelde en beschaafde omgeving hartelijk welkom was.

In 1781 ondernam de moeder een mislukte poging om Ludwig als wonderkind te exploiteren in Rotterdam. Twee jaar later werd hij hofcembalist in zijn geboorteplaats. In hetzelfde jaar verschenen drie aan den keurvorst opgedragen sonates in druk, terwijl Neefe in een artikel in „Cramers Magazin” den jongen als een tweeden Mozart aankondigde.

In 1787 reisde Beethoven naar Wenen om leerling van Mozart te worden. Na enkele weken moest hij echter reeds terugkeren wegens de dood van zijn moeder. In 1792 verkreeg hij opnieuw een stipendium van den keurvorst om naar Wenen te reizen. Daar Mozart inmiddels gestorven was wendde Beethoven zich thans tot Haydn. Tot 1794 werd hij diens leerling, doch de lessen stelden Beethoven zeer teleur, weshalve hij in stilte bij Johann Schenk werkte. Na 1794 studeerde hij bij Albrechtsberger contrapunt en tussen 1792 en 1802 volgde hij lessen in dramatische compositie bij den dirigent en operacomponist Salieri.

De jonge componist ondervond een snelle erkenning door de Oostenrijkse aristocratie. Prins Lichnowsky nam hem zelfs in huis en gaf hem tevens een jaargeld van 600 gulden. In graaf Franz von Brunswik vond Beethoven een toegewijden vriend. Diens zuster Therese werd zijn leerlinge en was later (in 1811 en 1812) zijn geliefde. Het standsverschil stond echter een huwelijk in de weg. Beethoven heeft geen betrekking bekleed, hij was de eerste componist, die — afgezien van een vrijwillig door enige vooraanstaande aristocraten toegekend jaargeld om hem voor Wenen te behouden — uitsluitend van de verkoop van zijn overigens goed betaalde composities heeft geleefd.

Hoewel Beethoven in de hoogste adellijke kringen verkeerde, was hij allesbehalve een als een knipmes buigende hoveling. Zijn derde Symphonie droeg hij aanvankelijk aan Napoleon op, omdat hij dezen voor een „echten” republikein hield. Vandaar zijn teleurstelling en het verscheuren van de opdracht, toen Napoleon zich tot Keizer kroonde. Zowel in zijn conversatie als in zijn pianospel wordt hij ons door tijdgenoten afgeschilderd als hartstochtelijk, teugelloos wild, maar ook innig en teer. Reeds in 1800 begon Beethoven last te krijgen van een gehoorkwaal, die zich in 1808 reeds tot slechthorendheid had verergerd en in 1819 op een volledige doofheid uitliep. Aanvankelijk schaamde hij zich voor zijn kwaal en trachtte deze zoveel mogelijk te verbergen.

Zijn ruw, ongemanierd optreden was vaak slechts een masker voor zijn doofheid. Het concerteren ging hem steeds moeilijker af, in 1808 moest hij het zelfs opgeven. Ook uit het openbare leven trok hij zich terug en werd zodoende de eenzame zonderling, die als een haast legendarische figuur aan het nageslacht overgeleverd werd. Na 1819 kon men met Beethoven slechts schriftelijk van gedachten wisselen. De bewaard gebleven „Konversationsbücher” zijn van groot belang voor onze kennis van Beethoven’s laatste levensperiode.

In 1815 stierf zijn broeder Karl. Beethoven werd voogd over diens zoon Karl, wijdde aan hem een vaderlijke genegenheid, doch ondervond tal van kleinzielige onaangenaamheden van Karls moeder, terwijl ook de jongen zijn voogd de zorgen niet bespaarde. In een kleine kring van vertrouwde vrienden vond Beethoven een klankbord voor zijn lief en leed, en voor zijn gevoel voor humor. Zijn vertrouwden waren van 1809 tot 1819 Franz Oliva en daarna Anton Schindler en Karl Holz. In 1825 begon Beethoven’s gezondheid achteruit te gaan, een chronische leverkwaal, longontsteking en waterzucht ondermijnden zijn krachten. Een aantal operaties konden hem geen beterschap brengen.

Beethoven schreef voor orkest: 9 symphonieën, waarvan de 9de met slotkoor over Schiller’s Hymne an die Freude (een in 1910 te Jena ontdekte jeugdsymphonie wordt wel eens de „nulde” genoemd om de bekende nummering tot negen niet te verstoren) ; Die Schlacht von Vittoria, een symphonisch gedicht; de ouvertures Zur Weihe des Hauses, Koriolan, Namensfeier-, voor de opera Fidelio de 3 Leonore-ouvertures en de Fidelio-ouverture, 5 pianoconcerten, vioolconcert en 2 Romances voor viool en orkest, een Tripelconcert voor viool, cello, piano en orkest, een fantasie voor pianosolo, koor en orkest, rondo voor piano en orkest, 2 marsen, 12 menuetten, 12 Deutsche Tänze en ^Contradansen.

Voor het theater schreef hij een opera Fidelio, het ballet Prometheus, toneelmuziek bij Egmont, Die Ruinen von Athen en König Stephan-, voor koor, soli en orkest, behalve de reeds genoemde 9de symphonie en de koorfantasie: 2 missen, de tweede bijgenaamd Missa Solemnis, een oratorium Christus am Ölberg, 2 Kaiserkantaten, gelegenheidswerken evenals Der Glorreiche Augenblick (voor het congres in 1814), voor gemengd koor en orkest Meeresstille und Glückliche Fahrt, voor sopraansolo en orkest de aria Ahperfido en een aantal kleinere werken voor zangstemmen met en zonder instrumentale begeleiding, o.m. 66 liederen.

Tot zijn kamermuziekwerken behoren 2 octetten voor blazers, een septet, 2 sextetten, 1 strijkkwintet, i kwintet voor blazers met piano, bewerkingen van andere werken voor pianokwintet, 4 pianokwartetten, 17 strijkkwartetten, 8 pianotrio’s, 5 strijktrio’s, een serenade voor fluit, viool en alt, een

< >