Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Ludovico ARIOSTO

betekenis & definitie

één der drie grote epische dichters der Italiaanse Renaissance (Reggio d’Emilia 8 Sept. 1474 - Ferrara 6 Juli 1533), was de oudste zoon van graaf Niccolo Ariosto, commandant van de citadel van Reggio. Reeds als kind schreef hij treurspelen, die hij met zijn negen broers en zusters opvoerde.

Op wens van zijn vader, die zijn literair werk node zag, studeerde hij vijf jaar rechten te Ferrara, waar hij aan het hof van Ercole d’Este verwijlde en tevens een uitnemende humanistische scholing genoot.Hiervan getuigen zijn eerste Latijnse verzen, die reeds den groten dichter in hem doen vermoeden. Met verlof van zijn vader ging hij toen ook een poos naar Rome, waar hij zich uitsluitend op de studie der oude letteren toelegde. In 1502 was hij kapitein van de burcht van Canossa, een jaar later trad hij in dienst van kardinaal Ippolito d’Este, broeder van Alfonso van Ferrara. Tot de verheerlijking der Este’s moest dan ook zijn Orlando furioso (zie onder) dienen, waarmee hij in die jaren begon. Voor de theateropvoeringen aan het hof van Ferrara, die Ariosto lange tijd leidde, schreef hij de eerste regelmatige Italiaanse blijspelen, La Cassaria (opgevoerd in 1508) en I Suppositi (opgevoerd in 1509, te Rome in 1519 voor Leo X met decors van Rafael herhaald), eerst in proza, later ook in rijmloze vijfvoetige verzen, zoals de comedies II Negromante (1520), La Lena (1529) en de bij zijn dood nog onvoltooide Studenti, die zijn tweede zoon Gabriele als La Scolastica beëindigde. Na een conflict met den kardinaal, dien hij niet naar diens bisdom in Hongarije wilde vergezellen, trad hij in 1518 in dienst van hertog Alfonso en bleef van toen af met uitzondering van de jaren 1522-’25, waarin hij het barre berggebied Garfagnana als hertogelijk gouverneur bestuurde, te Ferrara een eenvoudig leven leiden, met de weduwe van den humanist Tito Strozzi, Alessandra Benucci, in heimelijke echt verbonden, ten einde enige kerkelijke sinecures niet te verliezen. Zijn gebeente rust sedert 1801 in de stadsbibliotheek van Ferrara.

Ariosto’s meesterwerk, Orlando furioso (de Razende Roeland), romantisch heldendicht in stanzen, verscheen in 40 zangen in 1516 en 1521, en werd één jaar voor ’s dichters dood, in 1532, met nog 6 zangen vermeerderd. Hij neemt daarin de draad op, waar Boiardo aan het eind van zijn Orlando innamorato (de Verliefde Roeland) die had afgebroken, maar Ariosto bezat tevens een uitgebreide kennis van de uit Frankrijk afkomstige epen uit de Karolingische cyclus en van de Bretonse om koning Arthur, en legt op het liefdeselement meer nadruk dan zijn voorganger. Hij behandelt de ongelukkige liefde van Roeland voor Angelica, welke hem tot waanzin drijft, de overwinning op de heidenen door keizer Karels ridders en de vereniging van Ruggiero en Bradamante, de grondleggers van het huis Este. Zelfs tussen Boiardo en Tasso’s Gerusalemme liberata in, neemt Ariosto hiermee een unieke plaats in. De kunstige ineenvlechting der episodes, de goedmoedige ironie die zich nooit aan haar onderwerp verliest, de bekoorlijke fijnheid der schildering, de pure vreugde aan de volmaakte vorm (men spreekt van Ariosto’s „gouden stanzen”!) zonder voelbaar didactisch oogmerk, maken samen dit werk tot de duidelijkste expressie van het kunstideaal der Renaissance. De Orlando furioso is inderdaad voor de Renaissance, op drie eeuwen afstand, wat Dante’s Divina Commedia is voor de middeleeuwen; belichaamt Dan te de strenge tijd van sterk geloof, grote hartstochten, epische politieke strijd, Ariosto spiegelt een tijdvak waarin cultuur het levendigst interesse heeft bij de politieke klasse en aan het leven van gedachte en fantasie vergetelheid gevraagd wordt voor de zorgen van het heden.

Dat edel-speelse mag in modern licht zijn zwak zijn — Ariosto is bij het volk, tegenover Dante zowel als Tasso, sterk op de achtergrond geraakt — toch hebben fijnzinnige critici hem niet ten onrechte „de glimlach van Italië” genoemd. De bijnaam il Divino (de goddelijke), die zijn tijdgenoten hem gaven, en die hij zelf aan Aretino gaf, is wel ten onrechte aan deze laatste naam verbonden gebleven. Het gedicht is in bijna alle Europese talen vertaald, echter pas in 1800 algemeen bekend geworden. Herdrukt is het bijna 500 maal; goede recente uitgaven zijn die van G. Papini (1003), F. Ermini (3 dln, 1909-’14) en S. Debenedetti (3 dln, 1928).

De vijf comedies van Ariosto zijn merkwaardig als navolgingen van de Ouden, waarbij de dichter Griekse en Romeinse zeden overbrengt op de bodem van zijn tijd. In zijn zeven satiren of hekelbrieven viert hij de teugel aan zijn wrevel en aan zijn gekrenkt gevoel, terwijl in zijn lyrische gedichten de Italiaanse geest met die van de klassieke Oudheid op een opmerkelijke wijze samensmelt (Le Commedie, ed. Michele Catalano, Bologna 1933, 2 dln; Le Satire, ed. C. Berardi, Campobasso 1918). Ariosto’s goedig karakter, vol beminnelijkheid, wars van eerzucht en in hoge mate gesteld op zijn gemak en zijn vrede, was spreekwoordelijk en bezorgde hem van zijn biograaf Ant. Baldini, in diens gelijknamige studie (1933), de betiteling „Ludovico della tranquillità” (L. van de rust).

MR H. VAN DEN BERGH

Bibl., Lit.: Ferrazzi, Bibliografia ariostesca (1881); Carducci, La giovinezza di L.A. e le sue poesie latine (1881); Campori, Notizie per la vita di L.A. (1896); Pio Rajna, Le fonti dell’Orlando Furioso (1876; 2de dr. 1900); Henri Hauvette, L’A. (1927); B. Croce, Ariosto, Shakespeare e Corneille (1920); C. de Boer, Over A.’s persoonlijkheid, De Gids 1931 III, blz. 86 vlg.; G. Ubertazzi, Vita di L. A. (Bibliot. Vallecchi, Firenze 1942).

< >