is de naam van een thans vervallen middeleeuws kasteel op een rots in de Italiaanse provincie Reggio d’Emilia gelegen. Het behoorde aan een geslacht, dat in de 11de eeuw in het bezit der mark Tuscië kwam en is in de geschiedenis bekend door de vernedering, die paus Gregorius VII, die zich daarheen naar markgravin Mathilda begeven had, er keizer Hendrik IV deed ondergaan (25-28 Jan. 1077).
Hendrik IV, door Gregorius VII in de ban gedaan en van zijn rijk vervallen verklaard, verzocht Mathilda, om te zijnen behoeve bij de paus tussenbeide te komen, en daarna werd aan deze toenmalige keizer van Duitsland, na voor de poorten van Canossa in een haren kleed drie dagen lang in de barre winter in de open lucht als boeteling te hebben gestaan, door de paus vergiffenis geschonken. Na de dood van Mathilda deelde Canossa het lot van haar nalatenschap; het daar huizende geslacht kwam in de 13de eeuw onder de leenhorigheid van de paus (z Toscane, geschiedenis). In 1255 werd de burcht door de burgers van Reggio verwoest. Bismarck’s uitdrukking in de Rijksdagzitting van 14 Mei 1872: „Nach Canossa gehen wir nicht” werd een gevleugeld woord.Lit.: H. Delbrück, Canossa (in Hist. Aufsätze, 1887); Meyer v. Knonau, Heinrichs IV Bussübung zu Canossa (in Dtsche Zeitschr. f.
Geschichtswiss., 1894); Campanini, Canossa (1894); Sachse, Canossa (1896); Stieve, Heinrich IV in Canossa (in: Abhandlungen, 1900); Haller, Canossa (in N. Jahrb. klass. Alt., 1906); Dammann, Der Sieg Heinrichs IV in Canossa, 2 dln (1907-1909); H. Otto, Heinrich IV in Canossa (Hist.
Jahrb. 1916); F. Schneider, Canossa (Zeitschr. Kirchengesch. 1926); Brackmann, Heinr. IV und der Fürstentag zu Tribur (Hist.
Vierteljahrsschr. 1912).