hoofdstad van het Franse departement Haute-Vienne en van de voormalige prov. (en graafschap) Limousin, telt (1946) 107860 inw. (1936: 95 220). De stad ligt amphitheatersgewijs aan de met 4 bruggen (waarvan 2 uit de 13de eeuw) overspannen Vienne en is kruispunt van de Orleansspoorweg.
De stad bestaat uit 2 oude kernen, ni. de Cité, de bisschopsstad, met de Gothische kathedraal St-Etienne (13de eeuw, voltooid 19de eeuw) en Ie Château (ontstaan om het graf van St-Martial en om het in 1157 door de burggraaf van Limoges gebouwde kasteel) ; in dit deel bevinden zich de kerken St-Michel des Lions (14de eeuw), en St-Pierre du Queyroix (13de-15de eeuw). Om deze oude kernen heen ligt de 18de-eeuwse stad, met rechte, brede straten. Zij is de zetel van een bisschop en van rechtbanken en bezit o.a. een hogeschool met een rechts- en een medische faculteit. Tot aan het begin van de 19de eeuw was, mede als gevolg van haar ligging aan een kruispunt van wegen (reeds uit de Romeinse tijd), de handel de voornaamste functie van deze stad. Ook nu nog is Limoges een belangrijk handels- en distributiecentrum voor Midden-Frankrijk (graan, meel, koloniale waren, ijzerwaren, wijn, kunstmest). De industrie (17de eeuw metaalindustrie, 18de eeuw laken- en kledingindustrie) omvat thans vnl. schoenfabrieken (vooral sedert Wereldoorlog I) en porseleinfabrieken, die van de ruime arbeidsmarkt in dit handelscentrum profiteerden; verder zijn van belang de boekdrukkerij en boekhandel, de destilleerderijen en metaalfabrieken. Vooral is
Limoges beroemd geworden door haar emailschilderkunst (zie hieronder).
GESCHIEDENIS
Limoges, de oude hoofdstad der Gallische Lemovices, heette in de Romeinse tijd Augustoritum. In de 6de eeuw ontstond de abdij van St-Martial, en was de Cité een centrum van goudsmeedkunst. Het burggraafschap behoorde van de I3de-15de eeuw aan de Engelsen, daarna tot 1589 aan het huis Albret. In 1630-’31 leed de stad zeer zwaar onder de pestepidemie, in de 18de eeuw werd het door verschillende koninklijke intendanten, w.o. Turgot, zeer verfraaid.
Email van Limoges
is de benaming voor twee geheel verschillende technieken uit onderscheiden perioden. De eerste, het zgn. émail champlevé, werd ook elders, nl. in Rijn- en Maasstreek toegepast. Het is een bij uitstek Romaanse versieringswijze, waarbij het fijngewreven glaspoeder werd gesmolten tot een ondoorzichtige massa, van blauwe, groene, gele of witte kleur, in holten, die uitgestoken waren in de massieve koperplaat. Te Limoges werd deze kunst beoefend van ca 1150 af tot in de 14de eeuw, in hoofdzaak ter versiering van grafplaten en kleine voorwerpen voor de kerkelijke eredienst (reliekkistjes, pyxiden, staven enz.). Van ca 1250 af produceerde men op grote schaal voor de uitvoer, wat de kwaliteit nadelig beïnvloedde. Typisch voor deze school is het toepassen van losse gegoten koppen die aan de figuren werden gehecht. De eerste tijd, vóór het commerciële doel de fabricatie ging beheersen, is de belangrijkste. De kleurige figuren, waarin meestal het blauw domineert, steken af tegen het verguld koperen oppervlak, dat effen is gehouden of verlevendigd wordt met ranken of sterren. Omstreeks 1250 emailleert men juist het fond, dat dikwijls versierd wordt met rozetten of met uitgespaarde ranken, uitlopend in veelkleurige bloemen. Daartegen contrasteren dan de figuren, die in het oppervlak gegraveerd zijn. Aan het einde der 13de eeuw vulde men de binnentekening van de uitgespaarde figuren met rood email, terwijl het fond met een effen blauw bedekt was.
De tweede bloeitijd begon ca 1500 en beleefde zijn hoogtepunt in het midden der 16de eeuw. Het betreft hier het geschilderd email (émail peint, Maler-email), waarbij een koperen plaat of voorwerp met ondoorzichtig email werd bedekt aan voor- en achterzijde, dit ter voorkoming van afspringen ten gevolge van spanningsverschillen. De meestal veelkleurige schildering werd over deze deklaag, door middel van herhaaldelijk branden in de oven, aangebracht. Dikwijls gebruikte men plaatselijk, ter verkrijging van een schitterend effect, een zilverfoelie onder een transparante buitenste laag. Kort na het midden der eeuw werd het bedrijf een massaproductie, wat ook hier aan de fijnheid en zuiverheid van afwerking schade deed. De beoefening van deze tak van nijverheid was in hoofdzaak in handen van bepaalde families. Zo zijn Pénicaud, Limousin, Courtoys en Court steeds weerkerende namen in verschillende generaties.
Léonard Limousin en Jean Pénicaud II pasten reeds het grisaille toe, waarmee Pierre Raymond even later zijn grote roem verwerven zou. Deze techniek, die door haar eenvoud een grotere productie toelaat, bestaat in het over een zwarte grond aanbrengen van een grauwe laag, waarin de tekening wordt uitgekrabd. Daarna wordt met donkerder grijs de schaduw hierover aangebracht. Uit de bloeiperiode, die reeds leidde naar de decadentie,zijn verder nog de familienamen Courtoys en Court te noemen. Naast de veelkleurige, fijne decoratie met figuur en ornament op zwarte grond van kannen en schalen, kent men ook de plaquetten met grotere figuren, die het aanzien hebben van schilderijtjes. Verschillende leden van het geslacht Nouailler en Laudin zetten in de 17de eeuw het inmiddels tot verval gekomen massabedrijf nog voort.
TH. M. DUYVENÉ DE WIT-KLINKHAMER
Lit.: M. Ardant, Emailleurs limousins (4 dln, Limoges 1858-1861); A. Meyer, L’art de l’émail de L., 2de dr. (Paris 1897)» J. J. Marquet de Vasselot, Emaux limousins du XVe siècle (Paris 1921); A. Michel, Bibliogr. de l’orfèvrerie et de l’émaillerie franc. (1925); W. Burger, Abendländische Schmelzarbeit (1930).