(Lat.: grens, drempel), oorspronkelijk een onbebouwde strook, een weg of een opengekapte baan, die de grens aangaf tussen twee stukken land in particulier bezit, later in het bijzonder de opengekapte baan met een weg, een wal en een gracht, die de grens van het Romeinse Rijk aanduidde. In de regel wordt het woord thans gebruikt voor de versterkte linie aan de grenzen van het Romeinse Rijk, in Boven-Germanië en Raetië van de Rijn tot de Donau, in Schotland, in Afrika en Arabië.
Deze linies bestonden aanvankelijk uit een palissade met een wal daar achter en een gracht er voor, versterkt met forten en wachtposten van hout en aarde. Later is meestal het geheel in steen herbouwd. In vele gevallen kennen wij verschillende linies uit verschillende perioden achter elkander langs dezelfde grens. Met de bouw van zulke linies zijn de Romeinen begonnen in de tijd der Flavische keizers (in het laatste kwart der 1ste eeuw), aan die gedeelten, waar de grens niet voldoende beveiligd was door de zee of door grote rivieren. In de 2de eeuw hebben vooral de keizers Hadrianus en Antoninus Pius voor deze linies gezorgd. In de 3de eeuw heeft Caracalla ze nog krachtig laten versterken. De limes in Boven-Germanië is omstreeks 260 door de Germanen doorbroken en sedert die tijd niet meer door de Romeinen hersteld.Lit.: Art. Limes., in: Pauly-Wissowa, Real Encycl. der Class. Altert.wiss., Bd XIII (1927) col. 572 vlg. (Ritterling); W. Kubitschek, Altere Berichte über d. röm. L. in Pannonien (1929); Der obergerm. L. des Römerreiches, hrsg. v. E. Fabricius e.a., 7 dln (1931-’36). Over de Limesromances op het gebied van div. landen, vgl. Quaderni dell'Impero, Roma 1937-39. Voorts: R. Mouterde et A. Poidebard, Le L. de Chalcis, organisation de la steppe en Haute-Syrie romaine (Paris 1945); A. Poidebard, La Tracé de Rome dans le Désert de Syrië (1934); J. Collingwood Bruce, Handbook to the Roman Wall, 10th Ed. (1947).