Nederlands geschiedschrijver (Dokkum, 19 Nov. 1600 — ’s-Gravenhage, 24 Febr. 1669), zoon van den burgemeester van Dokkum, studeerde te Franeker en Orleans in de rechten en werd advocaat bij het Hof van Friesland en in 1624 bij dat van Holland. Sedert 1627 was hij agent van Maagdenburg bij de Staten-Generaal en sedert 1629 resident der Hanzesteden.
Ambtshalve reisde hij bij herhaling naar Engeland en kwam hij in aanraking met allerlei personen van betekenis, zodat hij zijn tijd zeer goed kende. Bovendien verschafte hij zich op oneerlijke wijze verschillende documenten, die hij voor geld ook voor buitenlanders copieerde. Dit alles verstrekte hem echter een rijke schat van gegevens voor de geschiedwerken, waarmee hij naam verworven heeft. Zij bestrijken de jaren 1621 tot en met 1667, een tijdperk, waarin de schrijver zich bijna onafgebroken te ’s-Gravenhage bevond. Zijn geschiedwerk is gekenmerkt door grote kennis en heeft vooral waarde door de vele erin opgenomen documenten, maar het is bitter en hard door het scherp, hoewel meestal niet onbillijk, oordeel over de regeringspersonen, want Aitzema kent zijn medemensen goed, maar veronderstelt bij allen niet anders dan boosaardige drijfveren en geveinsdheid. Dit komt nog meer uit in de van hem bewaarde en later uitgegeven correspondentie, waarin hij zich vrijer durft uiten.Bibl.: Poëmata Juvenilia (1617); Verhaal van de Nederl. Vreedehandeling, 2 dln, (’s-Gravenhage 1650), (1671 vermeerderde ui tg.); Herstelde Leeuw of discours over ’t gepasseerde in de Ver. Nederl. in ’t jaer 1650 en 1651, 1 dl, (’s-Gravenhage 1652); Historie of verhael van saken van staet en oorlogh in ende omtrent de Ver. Nederl., beginnende met ’t uitgaen van den Trevis ende eyndigende 1667, 12 dln, ’s-Gravenhage 1657-68, (allen samen in i66g-’72 uitgegeven in 8 dln f°, en nog voortgezet door Sylvius). Zijn brieven zijn gedeeltelijk uitgegeven in de „Thurloe papers”.