was een doodstraf, die zowel in het Romeinse, het Germaanse en het Middeleeuwse recht vaak voorkwam. Te Rome was zij oorspronkelijk de sanctie voor de Vestaalse maagden, die haar gelofte van kuisheid hadden verbroken of het heilig vuur hadden laten uitdoven.
In de Middeleeuwen en de Moderne Tijden was het een straf voor vrouwen: gevallen meisjes, koppelaarsters en echtbreeksters, kindermoordenaressen e.d. Nadat de beul een put gegraven had, legde hij de veroordeelde, na haar hoofd met een zwarte doek bedekt te hebben en haar armen en benen met koorden te hebben vastgebonden, in het graf en bedekte de voeten, vervolgens de romp en ten slotte het hoofd met aarde. Dan sprong hij op het aldus gevulde graf en stampte de aarde vast om de veroordeelde aldus vlugger te verstikken. In sommige streken ging deze straf gepaard met het spietsen of empaleren, d.w.z. het doorboren van het lichaam met een ijzeren paal. In de 17de eeuw werd deze gruwelijke straf, waarvan het volk een geweldige afkeer had, zowel in de Zuidelijke als in de Noordelijke Nederlanden afgeschaft. MR DR L. TH. MAES