Duits volkenkundige en Afrikanist (Berlijn 29 Juni 1873 -Biganzalo 9 Aug. 1938), zoon van de vorige, ondernam een twaalftal expedities naar Afrika (1905-1935), waarbij hij sinds 1910 ook veel aandacht schonk aan de praehistorie, in het bijzonder aan de praehistorische kunst. In 1922 werd door hem in München opgericht het Forschungsinstitut für Kulturmorphologie.
Zijn samenwerking met Oswald Spengler valt in deze periode. In 1925 verhuisde het Instituut naar Frankfort a.d. M. Frobenius werkte daar samen met de universiteit, waaraan hij tevens als docent was verbonden.
In 1934 kreeg hij bovendien de leiding van het stedelijk museum voor Volkenkunde. Aan het eind van zijn leven organiseerde hij ook een expeditie naar Ned-Indië (Molukken en Nieuw-Guinea), die door zijn leerlingen werd uitgevoerd (1937-38).Van zijn cultuurtheoretische werken zijn vooral karakteristiek voor de ontwikkeling van zijn ideeën de publicatie van 1898 Ursprung der afrikanischen Kulturen en zijn Paideuma, Umrisse einer Kultur- und Seelenlehre, dat in 1921 verscheen en in 1928 in een nieuwe druk het licht zag als dl 4 van de serie, welke de voor Frobenius kenmerkende titel droeg Erlebte Erdteile. Zijn werk van 1898 is belangrijk geworden voor de ontwikkeling van de theorie der „cultuurkringen”. Met de uitwerking hiervan in de Weense en Keulse school stemde hij echter niet in. Later becritiseerde hij zelf zijn werk als te mechanistisch-materialistisch van denkwijze en te eenzijdig, maar in vele opzichten is de daarin gegeven cultuuropvatting toch overgenomen in zijn zgn. cultuurmorphologische beschouwing van de gang der menselijke beschavingen. Daarin toonde hij zich een aanhanger van de leer, dat de culturen zijn te beschouwen als wezens, wier levensphasen te vergelijken zijn met die van de mens.
De cultuur leeft echter haar leven onafhankelijk van de mens, zij het door de mens heen. De mens is afhankelijk van de cultuur. Het is vooral het scheppend beginsel van de verschillende culturen, dat Frobenius poogde te benaderen en te beleven. Mythologie en cultus hadden daarbij zijn. bijzondere aandacht.
Een kring van leerlingen en bewonderaars steunde het werk van Frobenius. De wetenschappelijke wereld had waardering voor het door hem bijeengebrachte materiaal; belangrijke ethnografische verzamelingen van Afrika in de Duitse musea waren ook van zijn reizen afkomstig. Vele van zijn publicaties worden echter door de meesten van zijn vakgenoten als onbruikbaar voor de wetenschap geacht, aangezien zowel vorm als inhoud beheerst werden door een sterk subjectieve wijze van denken en beschouwenden een welhaast ongedifferentieerde mengeling van optreden als volkenkundige, prae-historicus, cultuurfilosoof en cultuurprofeet. Hij was een typische vertegenwoordiger van een zeer invloedrijke stroming in het Duitse denken der 20ste eeuw, welke in verscheidene opzichten verwantschap toont met de geesteshouding van de Duitse romantiek, DRG.W.
LOCHER
Bibl.: Atlantis (12 dln, 1921-1928); Erlebte Erdteile (7 dln, 192571927)-
Lit.: Leo Frobenius, Ein Lebenswerk aus der Zeitder Kulturwende. Dargestellt von seinen Freunden und Schülern (1933); A. E. Jensen, L.
Fr., Leben und Werk, in Paideuma, Mitteil. z. Kulturkunde, I : 2 (1938); W. Mühlmann, Zum Gedachtniss von L. Fr., in Archiv für Anthropologie, N.
F. XXV (1939). Het tijdschrift Paideuma I : 1 (Frankfort a. M.,Juni 1938) geeft een overzicht van de voorn, werken van Fr., benevens van zijn expedities en de door hem geleide instellingen.
Voor de praehistorische kunst zijn belangrijk: Hadschra Maktuba (1925); Madsimu Dsangara (2 dln, 1932); Ekade Ektab (1937).