Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LABYRINT

betekenis & definitie

(1) (Labyrinthos, een Vóórgrieks woord), een met muren omringde plaats, waarin zich vele wegen bevonden, zó aangelegd, dat het moeilijk was er een weg en uitweg in te vinden. Schijnt in eigenlijke zin de naam geweest te zijn van het Vóórgriekse paleis te Knossos op Kreta, waarvan de resten door Sir Arthur Evans blootgelegd zijn.

De herinneringen aan dit paleis met zijn talloze gangen, trappen, kamers en kelders bleef voortbestaan, lang nadat het gebouw zelf een ruïne was geworden. Zo kent de Griekse sage het labyrint als een doolhof, door Daidalos voor koning Minos gebouwd om er het gedrocht de Minotauros in op te sluiten (z Ariadne). Een ander labyrint, reusachtig van afmeting, bevond zich volgens de Grieken in Egypte aan de ingang van de Fajoem. Het blijkt een ca 1800 v. Chr. gebouwde dodentempel van pharao Amenemhet III geweest te zijn. Men heeft het labyrint op Kreta in verbinding gebracht met het Vóórgriekse labrys = dubbele bijl; deze, in oorsprong wellicht een offerbijl, is tot een heilig symbool geworden, en het sacrale karakter van het labyrint zou er mee verklaard zijn. Anderen verklaren labrys en labyrint als afkomstig van een woord voor „steen” en zien in het labyrint een stenen gebouw, dat in zijn cirkelgangen magische betekenis zou hebben, evenals de rondedans, die er mede in verbinding schijnt te staan. Zeker had het labyrint steeds een gewijde betekenis.In Duitsland en Skandinavië zijn de overblijfselen gevonden van uit aarden wallen gebouwde labyrinten, die hier de naam van Trojaburchten dragen. Nog merkwaardiger zijn de zeer kunstige labyrinten die in talrijke middeleeuwse kerken in mozaïek in de vloer van het middenschip werden aangebracht; beroemde voorbeelden van deze zgn. chemins de jérusalem vindt men in de kathedralen van Sens, Atrecht, St Omer en St Quentin, die zowel een ronde, vierkante als achthoekige vorm vertonen. Later was het aanleggen van labyrinten door middel van heggen met struikgewas een liefhebberij der tuinarchitectuur.

Lit.: F. Muller Jzn, De beteekenis van het Labyrinth (Meded. Kon. Akad. v. Wet.); R. Eilmann, Labyrinthos (1928; Athene 1931); H. Güntert, L. (1932); C. N. Deedes, The L. (1935); K. Kerényi, L.-Studien (Amsterdam 1941; herdr. Zürich 1950); W. F. J. Knight, Cumaen Gates (1936); S. H. Hooke, The L. (1935).

(2) of doolhof is het inwendige gedeelte van het gehoororgaan (z oor). Het is een vliezig orgaan van zeer samengestelde vorm, dat een vloeistof, de endolymphe, bevat. Dit vliezig labyrint is ingebed in het beenweefsel van het rotsbeen, een deel van het slaapbeen. De holte in het been heeft ongeveer dezelfde gecompliceerde vorm als het vliezig labyrint en wordt daarom benig labyrint genoemd. In de vorm van het orgaan spiegelen zich de beide functies er van af. Er zijn nl. te onderscheiden een voorste deel, het slakkenhuis, dat zintuigepitheel voor het opnemen van geluidsprikkels bevat, en een achterste deel, de voorhof met de drie halfcirkelvormige kanalen, dat het evenwichtsorgaan vormt. Dit ook wel statisch orgaan geheten deel maakt het aan het individu mogelijk zijn stand in de ruimte te bepalen en een evenwichtstoestand te handhaven (z labyrintreflexen).

(3, dierpsychologie). Om het leervermogen en de intelligentie van dieren te bestuderen heeft men in de dierpsychologie vaak gebruik gemaakt van labyrinten, d.w.z. toestellen die bestaan uit een aantal door wanden gescheiden gangen (c.q. uit een aantal op statieven rustende loopplanken), die zo samengesteld zijn dat een aantal van hen doodlopen, terwijl bij het volgen van een bepaalde weg door die gangen of over die loopplanken een bepaalde plek bereikt wordt waar voedsel te vinden is, of het dier een nest of ander vertrouwde omgeving bereikt. Aan het aantal proeven die het dier nodig heeft om de kortste weg naar de plek te vinden en de fouten die het bij het leren maakt, wordt het leervermogen van het dier in het gegeven toestel gemeten.

Het labyrint is in de methodiek der dierpsychologie ingevoerd door Small (1901), die het bijzonder geschikt achtte om het leervermogen van ratten te onderzoeken, die immers in hun natuurleven gewoon zijn kronkelende en zich vertakkende paden te volgen om hun voedsel te zoeken. Hij gebruikte daarbij een toestel waarvan de plattegrond overeenstemde met die van het bekende labyrint in de tuinen van het Hampton Court Palace bij Londen; later verving men het type door andere, methodisch betere.

Lit.: J. A. Bierens de Haan, Labyrinth und Umweg, ein Kapitel aus der Tierpsychologie (Leiden 1937); W. S. Small, An Experimental Study of the Mental Processes of the Rat. Amer. Journ. Psychol., XII (1901).

< >