is de benaming, die in de 16de eeuw opkomt voor de zware, geheel geharnaste ruiterij, die in die tijd vnl. met het pistool vocht. In de 17de eeuw krimpt de wapenrusting in tot borst- en rugharnas; ook deze verdwijnen in de 18de eeuw.
De kurassiers onderscheiden zich dan practisch niet van de overige cavalerie. In de Napoleontische tijd komt het harnas terug en worden de kurassiers wederom specifiek zware ruiterij, bestemd om in de slag, in gesloten massa’s optredende, de vijand onder de voet te rijden. De zware stevels dienen tot bescherming der benen in het gedrang. Kuras en helm of „casque” (in Frankrijk met paardestaart) geven beschutting tegen slag- en stootwapenen en ten dele tegen kogels. Voorts draagt de Kurassier een lange steeksabel of pallas, en somtijds een geweer. In Nederland richtte koning Lodewijk een regiment kurassiers op, dat in 1810 als 14de regiment in het Franse leger overging en daarin met ere diende. In 1816 werden wederom 4 regimenten kurassiers opgericht, die in 1841 voorgoed uit de cavalerie verdwenen (z kuras).In BELGIË werd een Regiment Kurassiers in Sept. 1830 gevormd, gesplitst in Juni 1836 in twee regimenten, elk van 4 escadrons, die begin 1863 resp. het 3de en 4de Lansiers-Regiment vormden.