is de Nederlandse naam voor een 2-tal geslachten van Caryophyllaceeën , Lychnis L. en Melandrium Röhl (vroeger tot Lychnis gerekend), beide gekenmerkt door bloemen met een 5-tandige kelk, 5 langgenagelde, van een ligula voorziene bloembladen, 10 meeldraden en een 1-hokkig vruchtbeginsel met in de regel 5 stijlen, wordend tot een met 5 of 10 tanden openspringende doosvrucht. Het geslacht Lychnis, dat in Europa en Siberië 10 overblijvende soorten telt, wordt in Nederland op drassig grasland vertegenwoordigd door de [i]gewone koekoeksbloem (L.
Floscuculi[/i] L.) met roserode bloemen met in 4 smalle slippen verdeelde kroonbladen in losse bijschermen, leverde voorts enkele sierplanten op, zo: L. Coronaria Desr. (syn. Coronaria tomentosa A.Br.), de zgn. Prikneus, met viltige stengels en bladeren en purperrose, bijna gave kroonbladen, met een scherp, hard aanhangsel midden in de bloem, de reden van de naam, en L. chalcedonica L., de zgn. Brandende liefde, een plant met felrode bloemen met gevorkte kroonbladen in een schermachtige bloeiwijze aan de top van een dichtbehaarde stengel en met afgeronde of hartvormige voet zittende, van onderen vooral op de hoofdnerf en langs de randen behaarde, spitse bladeren uit Klein-Azië, waaraan de ridders in de oorlogen tegen de Turken hun embleem ontleenden, dat later door de Maltezer ridders werd overgenomen (Kruis van Malta). Van het geslacht Melandrium, dat op het noordelijk halfrond, de Andes en in het Kaapland 80 soorten omvat, behoren tot de Nederlandse flora: M. diurnum Fr. (syn. M. rubrum Garcke of Lychnis diurna Sibth.), de Dagkoekoeksbloem, algemeen op beschaduwde, zandige plaatsen, met dichtbehaarde stengels en bladen, 2-huizige rode bloemen en buitenwaarts oprollende vruchttandjes; M. album Garcke (syn. L. vespertina Sibth.), de Avondkoekoeksbloem, met een bovenaan klierachtig behaarde stengel, smallere bladen, witte 2-huizige bloemen en rechtopstaande vruchttanden, algemeen op droge grazige plaatsen, ook gekweekt met gevulde bloemen; en M. noctiflorum Fr., de Nachtkoekoeksbloem, een niet overblijvend, maar 1-jarig bouwlandonkruid met 2-slachtige roodachtig witte bloemen, dat Linnaeus om het voorkomen van 3 stijlen op het vruchtbeginsel tot het geslacht Silene rekende.