(Allium sativum) is een bolgewas. De bol is samengesteld en bestaat uit een aantal bijbollen, welke door een huid bijeengehouden worden.
De afzonderlijke bolletjes zijn eirond, wit en glanzend, de bladeren zijn breed en lintvormig. De bloemstengel verschijnt in het Nederlandse klimaat zelden. Zij draagt aan de top een scherm van vuilwitte bloemen, waartussen zich een groot aantal zgn. broedbolletjes bevinden, welke 1 cm groot zijn.Knoflook komt in Centraal-Azië in het wild voor. Van hieruit is dit gewas waarschijnlijk door volksverhuizingen in vroeger tijden over een groot gebied verspreid. Zij wordt in Egypte en op Sicilië wel verwilderd aangetroffen. De teelt er van is al zeer oud. Er zijn aanwijzingen dat de Egyptenaren al knoflook aten. Ook bij de Grieken en Romeinen was het bekend. In de Middeleeuwen schijnt het gebruik groot geweest te zijn. In verschillende streken was de plant toentertijd aan heffing onderworpen. Later is het gebruik van knoflook sterk afgenomen. Nu wordt het hoofdzakelijk alleen nog in landen rond de Middellandse Zee geteeld en gebruikt bij het klaarmaken van spijzen. In noordelijke landen zijn het alleen Joden, die er van houden. In vroeger jaren werd het veel als geneesmiddel gebruikt. Ook kende men er een magische kracht aan toe, zodat er verschillende sagen aan zijn verbonden. In Nederland werd in 1949 1 ha er mee beteeld vnl. als geneeskruid.
De knoflookbollen hebben een onaangename doordringende, prikkelende geur en smaak meer speciaal als gevolg van een zwavelhoudende, aetherische olie. Deze komt na het eten in het zweet en is aanleiding tot minder prettig riekende lichaamsgeuren, terwijl ook de geur van de adem er sterk onder lijdt.