Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KLIPDASSEN

betekenis & definitie

(Hyracoidea) is de naam van een orde primitieve kleine hoefdieren, die het meest gelijken op marmotten, maar het naast verwant zijn aan de olifanten. Het zijn de „dassies” der Zuid-Afrikaners.

De klipdassen hebben een rolrond, dichtbehaard lichaam met spitse kop; ogen en oren zijn klein, de bovenlip is gespleten en de staart is zeer kort. Het gebit heeft in elke kaakhelft 7 geplooide kiezen, welke op die der neushoorns gelijken. In de bovenkaak zit in elke helft één driekantige wortelloze-, in de onderkaak twee snijtanden; hoektanden ontbreken. Het zijn planteneters; zij herkauwen hun voedsel niet. De voorpoten hebben 4, de achterpoten 3 tenen, met hoefvormige nagels, behalve de binnentenen van de achterpoten, die klauwen dragen. Op de geelbruine of bruingrijze rug bevindt zich een vlek met afwijkend gekleurd haar; in het midden hiervan ligt een kale plek met een geurklier. De klipdassen zijn zoolgangers, die uitstekend kunnen springen en klauteren, zelfs tegen zeer steile rotsen; bij het neerzetten van de voet ontstaat nl. een luchtledig tussen de elastische zoolkussens, waardoor de voetzool wordt aangezogen.Zij leven in troepen in Afrika, van Senegal en Ethiopië tot aan de Kaap; ook in Palestina, Arabië en Syrië komen soorten voor. De Palestijnse soort wordt in de Bijbel (ten gevolge van een verkeerde vertaling door Luther) met de naam konijn aangeduid. Jaarlijks worden 2-3 goed ontwikkelde jongen geboren. De levensduur is ca 4 jaren. Klipdassen maken knorrende en gillende geluiden. De soorten van het geslacht Procavia (o.a. P. capensis en P. syriaca) leven in holen in stenige grasvlakten; de rotsbewoners behoren tot het geslacht Heterohyrax, de boombewonende soorten tot Dendrohyrax.

DR A. SCHEYGROND

Lit.: A. E. Brehm, Tierleben 12, Säugetiere 3 (Leipzig, Wien 1915)1 F. S. Bodenheimer, Die Tierwelt Palästinas (Leipzig 1920); Idem, Animal Life in Palestine (Jerusalem 1935); M. Weber, Die Säugetiere 2 (Jena 1928); F. J. Bruijel, Bijbel en natuur (Kampen 1939).

< >