Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HOEFDIEREN

betekenis & definitie

{Ungulata) is de naam van een groep zoogdieren, waarbij het eindlid van de tenen omgeven is door een schoenvormige hoomvorming, hoef* genaamd. De meeste hoefdieren lopen op de toppen van de tenen (hoefgangers), zodat de hoef het steunvlak vergroot.

De hoeven groeien zolang het dier leeft, zodat slijtage wordt gecompenseerd. Hoefdieren zijn snelvoetige zoogdieren met lange ledematen ten gevolge van de sterke ontwikkeling van middenhands- en middenvoetsbeenderen. Zij leven gewoonlijk in kudden in open terrein. Het zijn ten dele schuwe dagdieren met goed ontwikkelde reuk- en gehoorzintuigen, die hun heil vaak in de vlucht zoeken en dan ook meelopende jongen hebben. Met uitzondering van het omnivore varken zijn het planteneters met overlangs geplooide kiezen. Het darmkanaal is lang, de maag vaak samengesteld.

Men rekent hiertoe de recente orden der Onevenhoevigen {Perissodactyla), Evenhoevigen {Artiodactyla), Klipdassen {Hyracoidea), Olifanten {Proboscidea) en Zeekoeien (Sirenia). De oudste hoefdieren waren de Protungulata uit het Eoceen van Noord-Amerika. Hun ledematen rustten met vijf tenen op de grond. Bij de jongere vormen neemt het aantal tenen geleidelijk af, zodat dit thans alleen met de derde (soms in verbinding met de vierde) het geval is.Lit.: A. E. Brehm, Tierleben 13, Säugetiere 4 (Leipzig-Wien 1916); M. Weber, Die Säugetiere 2 (Jena 1928).