Nederlands veldheer (Batavia 12 Jan. 1826 - Bronbeek, bij Arnhem, 26 Jan. 1900), vertrok na in Nederland te zijn opgevoed 1841 als militair naar Indië. In 1848-49 nam hij deel aan de expedities tegen Bali; voor zijn dapper gedrag ontving hij de M.W.O.
In 1859 tot kapitein bevorderd en aangesteld tot controleur Zuider- en Ooster-afdeling van Borneo, gaf hij blijken van buitengewoon beleid. Na terugkomst van Europees verlof, werd hij als majoor op Bangka geplaatst en tevens benoemd tot gewestelijk commandant. Als luitenant-kolonel nam hij deel aan de verovering van de kraton van Koetaradja in Atjèh (1874), waarvoor hem de Nederlandsche Leeuw werd verleend. Nadat hij korte tijd plaatselijk commandant in Semarang (1874-75) en garnizoenscommandant in Padang (1875-76) was geweest, vertrok Van der Heyden als kolonel andermaal naar Atjèh, waar hij Juni 1877 optrad als waarnemend militair en civiel gezaghebber en in Jan. 1878 benoemd werd tot gouverneur van Atjèh en Onderhorigheden, tevens militair bevelhebber. Hij ontving opdracht de gehele Atjèh-vallei te onderwerpen. Hierbij verloor hij op de tocht tegen Hevden Samalangan een oog (26 Aug. 1877).
Het behaalde succes deed de regering besluiten over te gaan tot de invoering van een geregeld bestuur. Met Pruys van der Hoeven ontving Van der Heyden (Jan. 1880) de opdracht zo’n bestuur in te voeren. Gelijktijdig volgde Van der Heyden’s benoeming tot luitenant-generaal.Mrt 1881 vroeg Van der Heyden ontheffing uit het ambt van gouverneur en militair bevelhebber en vertrok naar Nederland. Hier werd hij 1 Febr. 1882 gepensionneerd. In 1887 werd hij benoemd tot commandant van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek, welke betrekking hij tot zijn dood vervulde.
PROF. DR C. GERRETSON