(Strijdhamer), Frankisch hofmeier (ca 676 - 22 Oct. 741), was een bastaardzoon van Pippijn de Middelste. Na diens dood (714) slaagde hij er met grote krachtsinspanning in, de anarchie die het Frankische rijk bedreigde meester te worden.
Aanvankelijk in 716 bij Keulen overwonnen door de Friese koning Radbod, die samenwerkte met de tegen de Austrasische hofmeiers opstandige Neustriërs, wist hij de laatsten in 716 bij Amblève in de Ardennen te verslaan, en opnieuw in 717 bij Vinchy, in de omgeving van Kamerijk. Vervolgens dwong hij Pippijns weduwe Plectrudis tot erkenning van zijn positie, dreef de Saksen terug en herstelde, na de dood van Radbod (719), het Frankische gezag over een deel van Friesland. In hetzelfde jaar 719 versloeg hij de Neustriërs en de met hen verbonden Aquitaniërs opnieuw (bij Soissons). Door hertog Odo van Aquitanië liet hij zich de Merowinger Chilperik II uitleveren en liet door deze zijn gezag als hofmeier van het gehele Frankische rijk wettigen. Hij ondernam in de volgende jaren krijgstochten tegen Beieren en Alamannen, en bracht hen tot onderwerping. In 732, te hulp geroepen door Odo van Aquitanië tegen de Arabieren, die diep in Gallië waren doorgedrongen, behaalde hij zijn grote overwinning op Abdur al Rahman, tussen Tours en Poitiers.
Deze zege bevestigde zijn gezag en dat van zijn dynastie voorgoed. In een reeks veldtochten (733-739) bestreed Karel in het Rhônedal niet slechts de Saracenen, maar bedwong hij ook de te zelfstandig geworden machthebbers in Bourgondië en Provence. Terzelfder tijd breidde hij zijn macht naar het N. uit: Westergo en Oostergo onderwierp hij door een overwinning op de Friezen aan de Bordine (Boorne, de latere Middelzee) in 734. Zijn militaire successen na 732 dankte Karel in belangrijke mate aan de inrichting van een ruiterleger van vazallen, die van beneficiën werden voorzien, grotendeels ten koste van bezittingen en rechten van de Kerk (voor de betekenis van deze maatregel z feodaliteit). Na de dood van de Merowinger Theoderik IV in 737 liet Karel de Frankische troon onbezet; voortaan oefende hij de koninklijke macht uit zonder zich zelfs meer achter een schijnkoning te verschuilen. Tot hem, als de machtigste vorst in het Westen, wendde paus Gregorius III zich in 739 om hulp tegen de Langobarden, die Rome bedreigden.
Karel, bondgenoot van de Langobarden, gaf aan dit verzoek echter geen gevolg. Voor zijn dood verdeelde hij, als ware hij koning, het rijk tussen zijn beide zoons Karloman en Pippijn.Lit.: F. Lot, Gh. Pfister, F. L. Ganshof, Les destinées de l’Empire en Occident de 395 à 888 (Hist. du Moyen-Age van Glotz, dl I, 1, 2de dr. 1940).