Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FRANKISCHE RIJK

betekenis & definitie

of Regnum Franco- ram werd gesticht door Chlodovech* (= Clovis), hoofd van een koninkrijkje der Salische Franken, dat Doornik als centrum had. Tussen 480 en 511 slaagde hij er in onder zijn gezag te verenigen: de andere Frankische rijkjes in het huidige België en in het Rijnland, de laatste Romeinse gebieden (Gallië tot aan de Loire), het grootste deel van het Westgotische Rijk buiten Spanje (nagenoeg gans het Z.W. van Gallië), het grootste deel van het gebied der Alamannen, m.a.w. het merendeel van het Z.W. van Germanië.

Zijn overgang van het heidendom tot het Katholicisme in 506 verzekerde hem de steun van de geestelijkheid en verstevigde zijn gezag over zijn geromaniseerde onderdanen in Gallië. Zijn zoons en kleinzoons breidden tussen 534 en 538 het Frankische rijk uit, door de verovering van het rijk der Bourgondiërs (het Z.O. van Gallië) en in Germanië door de onderwerping van de Thuringers, de Beieren en wat er overbleef aan zelfstandige Alamannen.De Franken waren in het rijk een minderheid en genoten geen bevoorrecht statuut. De koningen uit de dynastie der Merovingen* (naar de naam van hun mythische voorvader) regeerden als despoten, wier gezag slechts aan banden werd gelegd door de groeiende macht van de aristocratie in de tweede helft van de 7de eeuw. Zij hielden hun rijk voor een privé patrimonium en verdeelden het onder elkaar bij elke erfopvolging. Uit deze verdelingen, die aanleiding gaven tot burgeroorlogen, waarin de aristocratie de gelegenheid vond zich te doen gelden, ontstonden het oostelijke rijk of Austrasië* (Auster) en het westelijke rijk of Neustrië* (Keuster).

Een Austrasisch aristocratisch geslacht, de Pippiniden of Arnulfingen, later Karolingen genoemd, bracht een ommekeer in de toestand teweeg. Het lukte hun het ambt van hofmeier, de hoogste waardigheidsbekleder van het hof, te bezetten en gesteund door hun Austrasische medestanders de macht van het centrale gezag te herstellen. In de eerste helft van de 8ste eeuw hebben Pippijn II, Karel Martel, Karloman I en Pippijn III het rijk opnieuw één gemaakt, de feitelijke onafhankelijkheid van Aquitanië (Z.W. Gallië), Alamannië en Beieren afgeschaft, het Arabische gevaar afgewend (overwinning van Karel Martel te Poitiers, 732), Septimanië (Z. v. Gallië, tussen Pyreneeën en Rhône) op de Arabieren veroverd, het grootste deel van Friesland onderworpen.

De Merovingen hadden in de 6de en 7de eeuw de kerstening van de heidense bevolkingen in het Noorden van het rijk bevorderd. De Pippiniden volgden dezelfde politiek en beschermden o.m. de Angelsaksische zendelingen Willibrord en Bonifacius, die in Friesland en ten O. van de Rijn in opdracht van de paus werkzaam waren. Hieruit ontstond een nauwe verstandhouding tussen hofmeier en Heilige Stoel. Dit vergemakkelijkte de staatsgreep waarbij in 751 Pippijn III zich tot koning uitriep en aldus de Karolingische dynastie op de troon bracht. Pippijn ontving bij deze gelegenheid van Bonifacius een zalving met gewijde olie en deze ritus bleef bij de meesten zijner opvolgers in gebruik: het koningschap verwierf hierdoor iets geheiligds.

De beroemdste Karolinger was Karel de Grote (768-814). Ten gevolge van diens actie geraakte het Longobardische rijk (Noord- en gedeeltelijk Midden-Italië) in personele unie met het Frankische rijk en werden Saksen (het Noorden van Germanië) en, na de overwinningen op de Avaren, het Westen van de landen aan de middenloop van de Donau bij het rijk genaast; hetzelfde gebeurde met het N.O. van Spanje tot bezuiden Barcelona. De hulp die aan de paus tegen de Langobarden verleend werd, liet toe een protectoraat over de door Pippijn III in 754 gestichte Pauselijke Staat en over het Pausdom te ontwikkelen, hetgeen later leidde tot de aanstelling van de Frankische koning tot Rooms keizer, op 25 Dec. 800. Deze waardigheid maakte van Karel en van de Frankische koningen die haar na hem bekleedden, de beschermers van de Kerk met aanspraak op een universeel gezag in het Westen, dat echter buiten de grenzen van het Frankische rijk en de Kerkstaat in feite nooit werd uitgeoefend.

De eenheid van het rijk werd onder Karels opvolger Lodewijk de Vrome (814-840) gehandhaafd. In de burgeroorlogen die het probleem van de troonsopvolging van 830 af verwekte, vond de aristocratie weer een gelegenheid om haar macht ten koste van het centrale gezag uit te breiden. Bij het verdrag van Verdun in 843 geraakt het rijk onder de drie nog levende zoons van Lodewijk verdeeld. Lotharius verkreeg, met de keizerlijke titel, een middenrijk zich uitstrekkende van Friesland tot Italië. Hieruit zijn in de loop van de 9de eeuw ontstaan, door verbrokkeling, de koninkrijken Lotharingen (in 925 bij Duitsland gevoegd),Bourgondië, Provence (in 933 met elkaar verenigd) en Italië. Lodewijk de Duitser ontving het Oosten, dat Duitsland, Karel de Kale het Westen, dat Frankrijk zou worden. Elk dezer deelrijken was een Frankisch rijk: het Oosten, Francia Orientalis, het Westen, Francia Occidentalis. Hun heersers poogden, ieder te zijnen bate, de eenheid van het rijk te herstellen. Dit gaf aanleiding tot oorlogen, die nevens de aanvallen der Noormannen in het Westen, der Slaven in het Oosten, der Sarracenen in het Zuiden en nevens de opstandigheid der gewestelijke machthebbers, het koninklijk gezag in elk dezer rijken nog meer verzwakten. De keizerlijke waardigheid werd louter een titel, zonder effectief gezag, waarom niettemin gestreden werd. De Oostfrankische koning en Roomse keizer Karel de Dikke slaagde er nog eens in, het gezag over het ganse Regnum Francorum uit te oefenen. Hij kon aan de centrifugale krachten géén weerstand bieden en werd in 887 afgezet. Hiermede eindigt de geschiedenis van het Frankische rijk.

De instellingen van dit rijk zijn tijdens de Merovingen, uit Romeinse en Germaanse elementen ontstaan. Door de Karolingen hervormd, zijn ze de basis geworden voor de instellingen van talrijke middeleeuwse staten. Sterk is het Frankische rijk nooit geweest. Op het recht van de koning tot bevelen en straffen (bannum) berustte alles. Maar over een echte administratie beschikte hij niet. De graven (comes) die hem aan het hoofd van de territoriale districten (gouw, pagus) vertegenwoordigden en die hij benoemde en afzette, waren al te dikwijls ongehoorzaam. Wanneer zij verschillende gouwen onder hun gezag kregen of als hertog (dux), dan wel in een grensgebied als markgraaf (marchio), met een grotere macht bekleed werden, traden ze nog eigenmachtiger op: tegen het einde van de 9de eeuw lukte het sommigen van hen, zich zelfstandig te maken en behoudens erkenning van het hogere gezag van de koning, de hun gedelegeerde macht in hun eigen belang uit te oefenen. Aldus zijn de oudste Franse territoriale vorstendommen en de Duitse hertogdommen ontstaan. Het leenstelsel {z feodaliteit) is ook in het Frankische rijk geboren. De middeleeuwse rechterlijke organisatie klimt grotendeels op tot de Frankische rechtbanken {mallus), waar de graaf of zijn plaatsvervanger voorzat, maar waar bijzitters vonnisten: in talrijke streken treft men nog gedurende eeuwen de bestendige bank van „schepenen” (scabini) aan, die Karel de Grote bij elke rechtbank heeft willen organiseren. Ook het Karolingisch muntstelsel bleef tot in de 13de eeuw in nagenoeg gans West-Europa in voege: een zilveren munt (denarius) met twee rekenmunten als veelvouden, de solidus (12 d.) en de libra of pond (20 s.).

Economisch leefde het Frankische rijk hoofdzakelijk van landbouw, met een overwegende rol van de grote exploitatie, het domein (villa). Afgezien van de locale verrichtingen, heeft de handel slechts in het Zuiden een zeker belang bewaard; in de 8ste en 9de eeuw ontwikkelde hij zich ook in het Noorden, o.m. in Friesland, dank zij de betrekkingen met Engeland en Scandinavië. Het stedelijk leven is op een zeer laag peil gebleven: economisch hadden de verdorde Romeinse steden haast geen betekenis meer. De ontwikkeling van de tijdens de Karolingische periode in het Noorden nieuw ontstane steden is door de verwoede invallen der Noormannen onderbroken.

PROF. DR F. L. GANSHOF

Lit.: F. Lot, C. Pfister, F. L. Ganshof, Les destinées de l’Empire en Occident de 395 à 888 (2 dln, 2de uitg., Paris 1940-1941); F. L. Ganshof, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, I (Utrecht 1949); L. Halphen, Charlemagne et l’empire carolingien (Paris 1947).