(Kansu) is de meest noordwestelijk gelegen provincie van China en telt op 391 450 kma (1947) 6256000 inw. Kan-soe bestaat voor een groot deel uit hooggebergte (Richthofengebergte en Nansjan).
Het hoogste punt (4970 m) ligt in het Z.W. Het noordwestelijk deel van de provincie behoort reeds tot de woestijn Gobi. De overige gedeelten zijn bebost en bestaan vaak uit vruchtbare lössgronden. De van het bergland naar het N.O. stromende rivieren hebben in deze grond diepe insnijdingen gemaakt. De Hwang-ho doorstroomt Kan-soe van Z.W. naar N.O. met zijn zijrivieren Wei-ho, Ta-toeng-ho en Tau-ho. Het sterk continentale klimaat vertoont droge, koude noordenwinden in de winter en vochtige, hete zomers. Het zuidelijk gedeelte heeft een vochtiger en zachter klimaat.De gemengde bevolking is grotendeels Chinees, maar telt minstens 50 pet, ook Chinese, Mohammedanen. In het N.W. wonen vnl. Mongolen, in het W. Tangoeten van Tibetaanse afkomst, terwijl in de meest ontoegankelijke bergstreken verschillende afzonderlijke stammen met eigen dialecten wonen. Op de bevloeide vlakten worden gierst, maïs, katoen en vruchten verbouwd. Vroeger kwam de teelt van opiumpapavers in de niet-Mohammedaanse gedeelten veelvuldig voor.
Op de droge grasvlakten is veeteelt met als producten: huiden, bont en wol. Er is ook leerlooierij en fabricage van wollen stoffen. In de bergen komen verschillende mineralen voor, o.a. ijzer, goud, zilver, kwikzilver, koper, steenkolen en olie, waarvan vroeger alleen goud op enigszins grote schaal werd gewonnen. Sedert 1938 is deze mijnbouw gemoderniseerd en wordt ook de aardolie, die reeds in oude tijden op primitieve wijze werd gewonnen, in belangrijke hoeveelheden ontgonnen. Ook salpeter en porseleinaarde komen voor, doch transportmoeilijkheden hebben de productie steeds sterk geremd.
Reeds in 300 v. Chr. werd Kan-soe als militair bolwerk tegen opdringende nomaden gebruikt, die er evenwel dikwijls in slaagden in China door te dringen. Ook omgekeerd konden in tijden van een krachtig bestuur de Chinezen van hieruit naar het….(tekst ontbreekt)
L. Paulis, Pour connaître la dentelle (Antwerpen 1947); J. E. Pethebridge, A Manual of Lace (London 1947); G. van Bever, La Dentelle (Brussel 1945) ; G. T. van Ysselstein, Van Linnen en Linnenkasten (Amsterdam 1946). Techniek: E. M. Rogge, Naaldkunst, kantwerk en handweven (2de dr., Rotterdam 1927); L. P. J. de Jager Meezenbroek-van Beverwijk, Leerb. v. h. klossen v. kantwerk (Amsterdam 1926) ; Idem, Modem kantklossen (Baarn 1936).