Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Bont

betekenis & definitie

(1) noemt men vellen van dieren, welke, na een bepaalde werking te hebben ondergaan waarbij de haren of veren behouden blijven, als kledingstuk gedragen worden. Doorgaans is bont afkomstig van zoogdieren, een enkele maal van vogels.

Vogelbont is afkomstig van ganzen en zwanen, waarvan men, vroeger veel meer dan nu, de buikhuid met de donsveren gebruikte voor kragen, boa’s, bontgarneringen e.d. en voorts van bepaalde duikerachtige vogels (Roodkeelduiker, Fuutsoorten), waarvan men de gehele huid prepareerde en verwerkte tot zgn. grève of grèpe, dat voor bontkragen en moffen gebruikt werd. Grèves kwamen vroeger veel uit Holland en uit Rusland. De veren van voor grèves gebruikte vogels zijn zeer bijzonder van bouw in verband met het waterleven van deze dieren en enigszins haarachtig, vandaar de geschiktheid voor bont. Intussen is door allerlei omstandigheden (verandering van de mode, vogelbescherming) het gebruik van vogelbont zeer sterk verminderd; zwanenbont wordt nog wel verhandeld en tot baby-mutsen e.d. verwerkt, grève echter nauwelijks meer. Sierveren of vogelvlerken en -huiden (aigrettes, paradijsvogels), die uitsluitend als versiering, bijv. als hoedgarnering, worden gedragen, rekent men echter niet tot bont.Zoogdierbont wordt geleverd door de zgn. pelsdieren, dieren met een haarvacht, die door bijzondere eigenschappen (dichtheid, structuur, glans, kleur, warmte-isolerend vermogen) uitmunt.

Bont werd oorspronkelijk, en nu nog door bepaalde primitieve volkeren (Eskimo’s, Lappen, Siberische stammen), als bescherming tegen de koude gedragen. Men neemt aan, dat de oudste mensenrassen in dierenvellen gekleed gingen; Romeinse geschiedschrijvers beschreven de Germaanse volksstammen als „in dierenvellen gehulde barbaren”. Een schapenpels behoort tot de vaste winteruitrusting van de Russische soldaat. Langzamerhand echter werd bont ook een luxe-artikel, dat alleen door de beter gesitueerden en door hooggeplaatste personen gedragen werd. In het oude Rusland bijv. droegen de rijksgroten (bojaren) een lange overjas van sabelbont; een hermelijnen mantel is ook nu nog de dracht van vorstelijke personen. Een bontjas is voor velen, als teken van luxe en distinctie, een begeerd artikel.

Het schaarser en duurder worden van de pelzen naast een stijgende vraag naar goedkope bontsoorten, de drang naar goedkope surrogaten en naar massaproductie heeft er toe geleid, dat men tegenwoordig zeer veel imitaties in de handel brengt, bestaande uit zeer goedkope bontsoorten (konijn of kat), die men door diverse bewerkingen zo bedrieglijk op duurdere soorten doet gelijken, dat men wel een kenner moet zijn om altijd het verschil te zien. Daarnaast bestaat ook nog namaakbont (z hieronder).

Tegenwoordig bestaat verreweg het grootste deel van de productie aan bont uit konijnenvellen. Vooral Australië levert zeer veel, verder Frankrijk, België, Nederland, Duitsland. In de laatste tijd heeft men zich in verschillende landen toegelegd op het fokken van speciale konijnenrassen voor het bont, bijv. Angorakonijnen. Veel bont, ook kostbare soorten, ko mt van bepaalde schapenrassen (Karakul-schapen: Astrakan-, Persianer-, „Breitschwanz”-bont); het is meestal afkomstig van zeer jonge of zelfs ongeboren lammeren. Ook veulenen kalverenvellen worden voor bont gebruikt.

De rest van het bont komt van wilde diersoorten, waarbij zij opgemerkt dat men ook bepaalde wilde pelsdieren voor het bont kweekt. Bekende bontsoorten zijn: seal of sealskin (van zeehonden en zeeleeuwen, speciaal van een Californische soort), nertz van een soort bunzing (Oost-Europa), marter (o.a. sabelbont van het sabeldier, Siberië), beverrat of bisamrat (Noord-Amerika) en nutria (Zuidamerikaanse beverrat), mink (een marterachtigroofdier, Noord-Amerika), skunk (Noordamerikaans stinkdier), opossum (Noordamerikaans buideldier), TOj^ewsoorten (rode vos, blauwvos, poolvos), bever, wasbeer (beide Noord-Amerika), ottersoorten, eekhoornsoorten (speciaal de SiberischMantsjoerijse,, fv/i”), bunzing, hermelijn, mol, zeeotter en chinchilla (van enkele Zuidamerikaanse knaagdiersoorten, de zgn. haasmuizen). Zeer kostbaar zijn zeeotter, echte chinchilla en sabelbont; kostbaar waren ook de zilvervossen en kruisvossen, speciale kleurvormen die bij verschillende vossensoorten voorkomen; doch de prijs is gedaald doordat men deze ging fokken. In het algemeen zijn dit dieren, die in verband met klimaat of levenswijze een fijne, dichte haarvacht bezitten. Het maakt daarbij nog verschil, in welk gebied en in welk jaargetijde een dier gevangen wordt. In de regel is bij dieren, die een zomer- en winterkleed hebben, de winterpels dichter, dikker en langer en daardoor waardevoller dan het zomerkleed.

Mollen moeten liefst in de winter voor bont gevangen worden. De bisamrat, voor de pels in MiddenEuropa gekweekt, is uit gevangenschap ontsnapt en verwilderd. De huiden van de in Europa in het wild gevangen bisamratten zijn voor bont vrijwel waardeloos. Ook het kweken van pelsdieren in een ander klimaat dan in hun woongebied levert om die reden niet altijd de gewenste resultaten op. De in ons land gekweekte zilvervossen zijn vaak ijler van haar dan de wilde vossen van de Prince Edward-eilanden. Speciaal voor bont gefokt worden: bisamrat, mink, nertz, sabeldier, zilvervossen, kruisvossen, wasbeer, chinchilla (in ons land zilvervossen, wasberen, nertz). De teelt van chinchilla is na veel moeilijkheden gelukt in de N.W. staten van Noord-Amerika, nadat een ondernemend Amerikaan enkele exemplaren uit het Andesgebergte, ondanks het verbod van de Chileense regering, levend had overgebracht, waarbij de chinchilla’s tijdens de overtocht in de tropen in de koelkamers van het schip op temperatuur gehouden werden.

Bereiding en bewerking

De dieren worden na het doden uiterst voorzichtig gevild, om de huid zo gaaf mogelijk in handen te krijgen. Ervaren pelsjagers vangen hun buit liever door klemmen dan door schieten, daar kogelgaten het vel minder waard maken en ook bloedvlekken het uiterlijk van de haarvacht achteruit doen gaan. Het pelsjagen als beroep wordt ook nu nog uitgeoefend in de Canadese en Siberische wouden en in Alaska. De handel in pelzen vormde de voornaamste bron van inkomen van de beroemde oude en nog bestaande Hudson Bay Company. De definitieve preparering geschiedt vnl. in bepaalde centra. Vóór Wereldoorlog I bezat Duitsland (Leipzig en omgeving) vrijwel een monopolie, daarna ontstonden nieuwe centra te Londen en New York.

De ruwe huiden worden 1-2 dagen in water geweekt en daarna zorgvuldig van alle vlees- en vetresten ontdaan. Dan geschiedt de looiing die in tegenstelling tot de normale leerlooiing moet gebeuren met behoud van alle haren. Meestal bestrijkt men de vleeszijde enkele malen met een mengsel van keukenzout en verdund zwavelzuur afgewisseld door verblijf in een koele, donkere ruimte. Na 2-4 dagen centrifugeert men de vellen af en gaat men over tot het reinigen (Duits: „läutern”). Vroeger geschiedde dit uitsluitend door de vellen vermengd met zand, zaagsel, gips, krijt, kaolien e.d. in een grote houten trommel te doen, welke langzaam wordt gedraaid om een horizontale as en zachtjes wordt verwarmd door een vlam. Vetten smelten en worden door de reinigingsmiddelen geabsorbeerd, terwijl bovendien vuildeeltjes losgemaakt worden en de haren gepolijst en glanzend worden.

Na deze behandeling worden de vellen uitgeklopt en met de vleeszijde herhaaldelijk over een scherpe ijzeren rand gehaald om ze soepel te maken. Moderner is het reinigen van de vellen door wassen met synthetische neutrale wasmiddelen. Gewone alcalische wasmiddelen zijn zeer schadelijk voor het bont.

Na het reinigen volgt gemeenlijk het verven: sommige bontsoorten worden nooit geverfd (mol, chinchilla, zilvervos e.a.), andere altijd of bijna altijd (konijn, Persianer). Soms verft men alleen de lange bovenharen van de pels wat donkerder om ze duidelijker te doen uitkomen en de pels fraaier te maken. Vele pelzen worden daarna geschoren. Soms doet men dit omdat men de lange bovenharen wenst te verwijderen, dit is het geval wanneer de dichte onderharen (wolharen) van de pels het waardevolle deel van de pels vormen (bijv. bij seal, dat altijd geschoren wordt). Soms scheert men vellen voor imitatie. Het scheren geschiedt tegenwoordig veelal machinaal; de machines kunnen nauwkeurig op een bepaalde hoogte afgesteld worden.

Het bont is dan gereed voor confectie, die meestal geschiedt in de eigenlijke bontwinkels, hoewel ook bepaalde firma’s de confectie verrichten en de producten kant en klaar aan de detailzaken afleveren. Berlijn en Wenen waren vroeger dergelijke centra voor bontwerkerij, ook in New York en elders is dit bedrijf tot grote bloei gekomen, meestal na immigratie van geroutineerde krachten uit Duitsland en Oostenrijk. Veel van het bont moet echter tot maatkleding worden verwerkt (bontjassen) en dit kan dus uiteraard alleen door de detailhandel geschieden.

DR A. D. J. MEEUSE

Lit.: W. Pax und A. Arndt, Die Rohstoffe des Tierreiches, Bd 1 (1935), alwaar verdere lit. over pelsdieren, bontbewerking enz. Nieuwste gegevens in: J. L. Stoves, The Industrial Uses of Animal Fibres. Fibres 7, p. 57 (1946).

Namaakbont

De kostbaarheid van de in de kledingindustrie gebruikelijke, van pelsdieren afkomstige, bontsoorten, heeft er toe geleid, dat men weefsels is gaan vervaardigen, die deze bontsoorten imiteren. Door de vervaardiging van plucheachtige weefsels, zgn. poolweefsels, met een speciale poolketting, die het haardek vormt en de toepassing van een doelmatige appretuur voor het bereiken van het gewenste effect, kan dergelijk imitatiebont worden verkregen. Het grondweefsel bestaat uit katoen, terwijl voor de poolketting gewoonlijk mohair of wollen garen wordt gebruikt. Onder de namen astrakan, karakul, krimmer en persianer komen deze weefsels in de handel. Behalve een speciale poolketting kan ook een haardek worden verkregen door de vezels, waaruit de garens van het weefsel bestaan, door ruwen aan de oppervlakte van de stof te brengen. Kastoor (Gastor) is een voorbeeld van op deze wijze vervaardigd imitatiebont; het is een glanzende, langharige, geruwde uit fijne wol vervaardigde stof.

(2), bonte katoen (bijv. schortenbont, beddebont), een katoenen gewoonlijk in effen binding geweven stof, bestaande uit witte en gekleurde garens, ook wel cottonnade genaamd. Brabantsbont heeft een geruit of geblokt patroon, komt in diverse kleuren, meestal rood-wit of blauw-wit, voor en wordt gebruikt voor schorten, keukengordijnen, kinderkleding, e.d. Chelas of chilas is een algemene benaming voor een stevige katoenen schortenstof, bestaande uit groepen witte en gekleurde draden, waardoor een ruit- of streepeffect is verkregen. Haarlemmerhout is een stevig katoenen weefsel, dat zowel in de ketting als in de inslag uit groepen van bijv. vier blauwe en van vier witte draden bestaat. Het wordt gebruikt voor schorten en bovenkleding. Poolbont is een stevige katoenen schortenstof in effenbinding geweven met afwisselend een groep blauwe en een groep witte kettingdraden, waardoor lengtestrepen in het weefsel ontstaan.

Behalve bovengenoemde weefsels verstaat men onder bont ook bedrukte katoenen weefsels.

< >