Nederlands staatsman (Nijmegen 6 Aug. 1804 -Ubbergen 2 Oct. 1863), studeerde te Leiden, promoveerde aldaar in 1826, werd eerst kantonrechter te Bemmel, later rechter en voorzitter der arrondissementsrechtbank te Nijmegen. Een tijdlang was hij lid van de Prov.
Staten van Gelderland en van Juni 1853-Sept. 1854 van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van der Brugghen was een aanhanger van het Réveil, later een der baanbrekers van de ethische richting. Hij was een ijverig voorvechter van de bijzondere school, in tegenstelling tot Groen, die een naar religie gesplitste staatsschool voorstond. Toen hij 24 Juni 1856 benoemd werd tot minister van Justitie, kon de Anti-Revolutionaire partij van hem een uitvoering van art. 194 der Grondwet verwachten, die voor haar aannemelijk zou zijn.
Bij de verdediging van de onderwijswet van 1857 toonde hij zich echter een voorstander van de gemengde staatsschool, zulks met het oog op de politieke constellatie, zij het met erkenning van de vrijheid van onderwijs (z schoolstrijd). 18 Mrt 1858 trad hij als minister af.PROF. DR A. J. G.
RÜTER
Bibl.: Dialogus de causis neglecti apud veteres graecos juris studii, in Bijdr. t. rechtsgel. en wetg., dl X (1836); De officio judicis libri duo (Utrecht 1839); De eedsleer naar Christ. en rechtsgel. beginselen (Leiden 1844); Christ. tijdvragen door eenen jurist, 4 dln (Nijmegen 1851-1852); Mededeelingen en gedachten over het Iersche gevangenisstelsel (Nijmegen 1861); Etudes sur le système pénitentiaire irlandais (Berlin 1864); Studiën over de verhouding tusschen de beginselen van gezag en vrijheid op staatsgebied, in Protest. Bijdr. tot bevord. van Christ. leven en Christ. wetensch., jrg. 2 en 3.
Lit.: Jeronimo de Vries, in het Jaarboekje Magdalena (1867); A. H. Raabe, mr J. J.
L. van der Br. herdacht (Nijmegen 1887); P. Smit, Minister van der Br. (Nijmegen 1913); A. Goslinga, Het conflict Groen-Van der Br., in Christendom en Historie (Amsterdam 1925).