(Andreas Christian), Duits letterkundige (Ludwigsburg 18 Sept. 1786 Weinsberg 21 Febr. 1862), studeerde voor arts en praktiseerde achtereenvolgens te Wildbach, Welzheim, Gaildorf en Weinsberg. Hij interesseerde zich bijzonder voor de geheimzinnige kanten van de menselijke ziel; in zijn hoofdwerk in proza Die Seherin von Prevorst (2 dln 1829, 6de dr. 1892) schilderde hij het leven van een somnambule.
Als lyricus behoorde hij tot de Zwabische dichterschool; enige liederen van hem in de volkstoon als Wohlauf, noch getrunken en Preisend mit viel schonen Reden zijn bekend gebleven.Bibi.: Reiseschatten von dem Schattenspieler Lux (1811); Romantische Dichtungen (1817); Gedichte (1826); Blätter aus Prevorst (1831; 1839); Magikon, Archiv für Beobachtungen aus dem Gebiet der Geisterkunde (5 dln, 1840-1853); Erinnerungen an Franz Anton Mesmer (1856); Briefwechsel, hrsg. v. Th. Kerner (2 dln, 1897); Sämtl. Werke (8 dln 1903); Sämtl. poetische Werke (4 dln 1905); Auswahl v. R. Pissin (6 dln 1914).
Lit.: H. Straumann, J. K. und der Okkultismus (1928); S. Ströhmfeld, Zwei Dichter (1932); O. Ackermann, Schwabentum und Romantik (1939).
