Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Julius de GEYTER

betekenis & definitie

Vlaams dichter (Lede, bij Aalst, 25 Mei 1830 Antwerpen, 18 Febr.1905), was onderwijzer, later klerk aan de griffie en sedert 1874 directeur van de Bank van Lening te Antwerpen; was medestichter van „De Vlaemsche School” (1855). Hij vestigde de aandacht op zich door zijn cantates, voor Benoit geschreven.

Van een uitgebreid verhaal in verzen, Drie Menschen van in de wieg tot in het graf, dat met zijn democratische tendenzen eer primair en populair aandoet, verschenen slechts de eerste twee dln (1861 en 1864). Hij gaf een verdienstelijke bewerking van Reinaert de Vos, met inleiding over de gebruikte versmaat (1874). Als zijn beste werk geldt het epos, in de oude maat van de Reinaert, Keizer Karel en het rijk der Nederlanden (1888), met zijn kleurrijke en levendige taferelen uit de 16de eeuw. Zijn Geuzenlied (muziek A.

Fernau 1872), ontstaan uit het incident-Chambord, was het strijdlied van de anti-clericale partij. Zijn gelegenheidskunst draagt de stempel van zijn voorliefde voor een uiterlijk decoratief leven. Literair en vitaal was hij de antagonist van de fijnere, niet zo impulsieve en snedige Jan van Beers.

De Geyter begon zijn politieke carrière in het R.K. „Handelsblad”, doch hij geraakte in onmin met de doctrinair A. Snieders; hij speelde een rol eerst in de Nederduitsche Bond, brouilleerde zich met L. Gerrits, stichtte daarna de Liberale Vlaamsche Bond en bracht Multatuli in Vlaanderen (1867, 1869). Met Julius Sabbe en Arthur Cornette Sr was hij de stevigste steun voor Benoit’s nationale muziekbeweging.

Bibl.: behalve bovengenoemde werken de cantates: Vlaanderen s kunstroem (zgn. Rubenscantate, 1877, met Beiaardlied); De wereld in (1878, kindercantate); De Muze der geschiedenis (1880); De Rijn (1882); Theodoor van Rijswijckcantate (1884, met Van Rijswijckmarsch).

Lit.: Max Rooses, Inl. bij J. de Geyter’s Werken (1907); Idem, Letterkundige studiën (1894); C. van den Borren, A. Corbet, J. Horemans in hun werken over Benoit.

< >