— eigenlijk geheten Van den vos Reinaerde —, Middelnederlands dierenepos*, het enige dat onsterfelijk is geworden door de volmaakte harmonie van menselijk èn dierlijk handelen der personages, inz. van de hoofdpersoon, de sluwe vos Reinaert. Het epos is ca 1200 in Vlaanderen ontstaan, althans in eerste lezing, en wordt gewoonlijk beschouwd als het werk van twee dichters, Willem en Aernout.
De eerste, tevens auteur van een verloren Keltische roman (Madock), zou het werk van Aernout hebben voltooid.Volgens een jongere theorie staat Aernout echter voor Perrout (t.w. van St Cloud), de dichter van een der branches van de Roman de Renart, waaraan Willem de stof van zijn epos ontleende. Mogelijk heeft het gedicht echter eerst in de loop van de 13de eeuw zijn tegenwoordige vorm gekregen.Gedurende de Middeleeuwen heeft de Franse Roman de Renart (een cyclus van 27 verhalen, te zamen 30 000 verzen, daterend uit de 12de eeuw en waarin de hoofdpersoon, de vos, reeds geheel aan de feodaal-ridderlijke wereld is aangepast) het van onze Reinaert in internationale belangstelling en navolging gewonnen. Niet alleen de Nederlandse Willem (en Aernout?), maar ook de Duitse dichter Heinrich (ten onrechte bijgenaamd „der Glîchezâre”) heeft hij geïnspireerd tot het scheppen van een epos (Isengrînes Not, eind 12de eeuw, later omgewerkt tot Reinhart Fuchs, begin 14de eeuw); blijkens Chaucer was de Roman ook in Engeland bekend, terwijl het aantal Franse navolgingen (w.o. parodieën), zoals de Couronnemenl Renart, Rutebeuf’s Renart le restorné, groot is. Na de Middeleeuwen verbleekt de roem van de Roman de Renart voor die van de Reinaert. Nog in de 13de eeuw (tussen 1267 en 1273) werd hij door Balduinus in het Latijn vertaald (Reynardus Vulpes) en in de 14de eeuw zag een moraliserende en uitbreidende bewerking het licht (Reinaerts Historie of Reinaert II) die, ofschoon literair de mindere van het origineel, de bron is geworden van alle latere bewerkingen. Men kan die nazaten in twee groepen verdelen: 1. die teruggaan op de rijmdruk, geredigeerd en gecommentarieerd door Heinric van Alcmaer, in 1487 te Antwerpen gedrukt, die op zijn beurt de grondslag heeft gevormd van de Nederduitse bewerking (Lübeck 1498), in een der Hoogduitse vertalingen de basis van Goethe’s Reineke Fuchs; 2. die teruggaan op de prozabewerking, die o.a. ten grondslag ligt aan William Caxton’s Engelse vertaling van 1481 en voorts het aanzijn heeft geschonken aan een gehele traditie van volksboeken met verscheiden Franse en Engelse vertalingen.
DR J. J. MAK
Uitg. en bewerkingen: Reinhart Fuchs, hrsg. v. J. Grimm (Berlin 1834); Le roman de Renart, p.p. E. Martin, 3 dln (Strasbourg 1882-87), éd. p. M.
Rocques, 2 dln (Paris 1940-51); Heinrich der Gleichezare, Reinhart Fuchs, hrsg. v. G. Baesecke (Halle 1925); Van den Vos Reinaerde, crit. uitg. d. J. W. Muller, 2 dln: 1 Tekst (31944), 2.
Exegetische commentaar (1942); id. d. W. G. Hellinga (Zwolle 1952, 1ste dl: tekst). Vert. in modern Ned. d. J.
F. Willems (1834), Jul. de Geyter (1874); H. Melis (Utrecht 1926) en C. Voorhoeve (Leiden 1932), proza bew. d. Stijn Streuvels (1911); Reinardus Vulpes, uitg. d. M.
F. A. G. Campbell (1859); Reinaerts Historie d. P. de Keyser (1936); Caxton’s vert. d. W.
J. Thoms (1844), E. Arber (1878), E. Goldschmid (1884) en H. Morley (1889), waarvan een nieuw-Eng. vrije berijming d. F.
S. Ellis (1894). Bibliografie d. R. Roemans, in: Hulde aan Dr L. Willems (1934).
Lit.: E. Martin, Observations sur le Roman de Renart (1887); L. Sudre, Les sources du Roman de Renart (1893); L. Foulet, Le Roman de Renart (Paris 1914); A. Graf, Die Grundlagen des Reinhart Fuchs (1920) (vgl. J. v.
Mierlo, in: Gesch. v. d. Letterk. der Ned. I, 2de dr. (1950) blz. 210 e.v.); D. G. Tinbergen, in: Alg. lit. gesch. II (1944), blz. 305 e.v.