(of Jodocus) (Zürich 1539-Neurenberg midden Mrt 1591), schilder (?), tekenaar en graveur, vooral van klederdrachten, als hoedanig zijn werk van groot cultuur-historisch belang is. Zijn artistiek peil staat niet zo hoog.
Wie zijn leermeester is geweest, is onbekend, doch zeer waarschijnlijk was het een glasschilder. Zijn tekeningen zijn alle te Bazel, zij zijn op Bazels papier getekend en hebben zeer dikwijls tot onderwerp wapenborden van Bazelaars. Dat verblijf kan niet langdurig zijn geweest, want reeds in 1561, dus op 22-jarige leeftijd, woonde hij te Neurenberg. Daar is hij begonnen met de houtsneden voor de in 1564 uitgegeven Frankfortse Bijbel, om daarna de kopergravures te beginnen voor het in 1573 verschenen Fronsberger Kriegsbuch. De Raad van Neurenberg verleende hem in 1577 kosteloos het burgerrecht, omdat hij „mit seiner Kunst so berühmt und trefïlich war”. In het maken van tekeningen was hij onuitputtelijk. De tekeningen zijn gedeeltelijk geaquarelleerd. Vele betreffen stambomen met de personen in levenden lijve, intochten van vorsten, ridders te paard; alles met geel opgehoogd, toen overal de geliefde kleur, in de gewone schilderkunst zowel als in de glasschilderkunst. Maar hoofdzakelijk heeft hij in Neurenberg houtsneden en etsen vervaardigd en als zodanig is hij een echte volkskunstenaar geweest, die het leven van het volk vertolkte en ook het volk als afnemer had. Voor zover zijn houtsneden eigenhandig zijn, hebben zij aan het monogram toegevoegd gekregen een snijmesje, ten bewijze van de eigenhandige arbeid. Zijn geaquarelleerde tekeningen zijn in den regel van hoger kunstgehalte dan zijn houtsneden,die gemaniëreerd zijn en hebben bovendien de kleur op de houtsneden voor. De houtsneden zijn, bij gedeelten, uitgegeven bij Hirth te München, van 1880-1896.Lit.: Becker, Jost Amman (1854); Meyer-Zeller, Jost Amman (1897).