(Vulgaat: Josias) (Hebr.: Jahwe geeft redding, genezing), de laatste grote en vrome koning van Israël, in wie de Joodse overlevering een nieuwe koning David heeft gezien. Josia’s regering strekt zich over een-en-dertig jaar uit.
Gezien de koning in 609 sneuvelde en anderzijds de koningsjaren sinds Josia, althans volgens R. Fruin, in het tweede Boek der Köningen gepostdateerd worden, heeft deze vorst van 640-609 geregeerd. Josia’s regering is vooral door twee hoofdfeiten gekenmerkt. Op religieus gebied is zij van het allergrootste belang wegens de grondige tempel- en godsdiensthervorming, die aan de vrome koning wordt toegeschreven. Volgens het verhaal van II Kon. 22-23 was aanleiding tot de hervorming de ontdekking van een wetboek in de tempel van Jeruzalem: het bekende sepher hat-torah, doorgaans geïdentificeerd met het boek Deuteronomium. Hierop besloot de koning alle vreemde godsdiensten uit het land te weren, de jahwistische eredienst van alle ontaarding te zuiveren, de locale heiligdommen, zelfs die door levietische priesters bediend, af te schaffen en de eredienst van Jahwe op de meest strikte wijze te Jeruzalem te centraliseren.
In politiek opzicht was een gebeurtenis van wereldbetekenis de val van Nineve, in 612, zoals thans met zekerheid is uitgemaakt dank zij de Babylonische kroniek in 1923 door de Engelse assyrioloog C. J. Gadd uitgegeven. Nineve werd ingenomen door de verbonden troepen der Mediërs en Babyloniers onder leiding van Cyaxares en Nabopolassar.Dit geweldig feit oefende een diepe indruk op de gemoederen der Israëlieten, zoals blijkt uit de Oudtestamentische teksten. Het heeft mede veroorzaakt, dat in Palestina de groot-Israëlietische gedachte, het ideaal van David, opnieuw wakker werd. Vandaar dat Josia er toe besloot zijn hervorming tot het noordelijk rijk uit te breiden en wellicht het oude rijk van Israël opnieuw aan Jeruzalem te onderwerpen. Zijn plannen stuitten op de tegenstand der Egyptische politiek, die sinds Psammeticus I opnieuw zelfstandig en krachtig in Voor-Azië zich deed gelden. Josia’s leger ontmoette het leger van de farao Necho in de vlakte van Esdrelon nabij Megiddo; het werd verslagen en de koning kwam om het leven. Met Josia verdween de laatste hoop op een zuiver jahwegezind bewind.
In godsdienstig opzicht bloeide het syncretisme opnieuw op, terwijl het rijk onder de politieke voogdij kwam van Egypte. De profetie van Zejhonja (Sophonius) dagtekent waarschijnlijk uit de eerste jaren van Josia’s bewind.
PROF. DR J. COPPENS
Lit.: A. G. Welch, The Death of Josias, in Zeitschr. Altt. Wiss., dl XLIII, blz. 255-260 (1925); O. Procksch, König Josia (1928); J.
Boehmer, König Josias’ Tod, in: Arch. Rel. Wiss., dl XXX, blz. 199-203 (1933); A. Alfrink, Die Schlacht bei Megiddo und der Tod des Josia, in Biblica, dl XV, blz. 172-184 (1934); M. Noth, Die Gesetze im Pentateuch (Königsberg 1940); G. von Rad, Deuteronomium-Studien (Göttingen 1947).