Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

John DONNE

betekenis & definitie

Engels dichter en kanselredenaar (Londen 1571?-31 Mrt 1631), zoon van R.K. ouders, schijnt zelf lang geweifeld te hebben bij welke richting hij zich zou aansluiten, tot hij zijn keus bepaalde op het Anglicanisme. Hij was toen ongeveer twintig jaar en begon al bekend te worden als schrijver van hekeldichten.

Hij leefde lange tijd in moeilijke financiële omstandigheden. Met een epithalamion schijnt hij zich de gunst van koning Jacobus I te hebben verworven (1613). Waarschijnlijk heeft de koning eveneens de hand gehad in het feit, dat Donne, na zeer lang geaarzeld te hebben, zich in 1614 tot Anglicaans priester liet wijden. Spoedig was hij een gevierd hofprediker en de universiteit van Cambridge maakte hem doctor in de theologie. In 1616 werd hij predikant van Sevenoaks en hij bleef dit tot zijn dood. Hij ging met Lord Doncaster op ambassade naar Duitsland (1619) en werd benoemd tot Deken van de St Paulskathedraal (1621). Ook onder Karei I bleef hij de gevierde man.Donne componeerde preken van zeer ongewone welsprekendheid; zijn polemisch werk (Pseudo Martyr 1610 en enkele andere geschriften) is letterkundig van veel geringer betekenis. Zijn gedichten, zijn tegenwoordig weer zeer hoog in aanzien en hebben vele moderne dichters, vooral T. S. Eliot*, geïnspireerd. Hij was de eerste van de zgn. „Metaphysicals”. Zijn vergezochte beeldspraak, onregelmatige versvorm en duistere gedachtengang maken zijn gedichten voor velen moeilijk te benaderen.

Zij zijn te verdelen in liefdesgedichten, waarin het lichamelijke sterk naar voren treedt, en religieuze; zij vertonen veel verwantschap met die van Góngora* en van G. B. Marino*.

Bibl.: The works, ed. H. Alford, 6 dln (1839); The complete poetry and selected prose, ed. J. Hayward (1929, rev. ed. 1930); Poems, ed. H.

J. G. Grierson, 2 dln (Oxford 1912, herdr. in 1 dl 1929, beste uitg., met voortr. inl.); Poems, sel. by Clara Eggink (A’dam 1946). De Korenbloemen van C. Huygens (1658, 1672) bevat de vert. v. 19 gedichten van Donne; De wonderbare tweestrijd, vert. v. La Corona en Holy Sonnets d. H. de Bruin e.a. (Amsterdam 1939).

Lit.: I. Walton, Life (1658, beste uitg. v. T. E. Tomlins 1852, warm geschreven maar in details niet steeds juist); E. Gosse, Life and letters, 2 dln (1899); G.

Keynes, A bibliography of the works of J. D. (1914» herdr. 1932); E. M. Simpson, A study of the proseworks of J. D. (1924); M* Praz, Secentismo e marinismo in Inghilterra(Firenze 1925); Idem, La Poesia metafisica inglese delseicento, John Donne (Roma 1946); P. Legouis, Donne the craftsman (Paris 1928); T.

Spencer e.a. A. garland for J. D. (Cambridge, Mass. 1931, essays door T. S. Eliot e.a.); T. Spencer en M.

A. van Doren, Studies in metaphys. poetry (1939)» W. White, J. D. since 1900, a bibliography of periodical articles (1942); E. Hardy, D. a spirit in conflict (1943); W. S. Scott, The fantastics, J.

Donne e.a. (London 1945); E. Si gel, Liebe und Tod in der Dichtung J. D.’s, diss. Zürich (1946).

< >