Duits componist (Geising 6 Apr. 1660 - Leipzig 5.juni 1722), studeerde o.m. aan de Kreuzschule te Dresden, werd in 1684 organist aan de Thomaskerk en in 1701 Thomascantor te Leipzig. Als zodanig was hij de voorganger van J.
S. Bach, die na Kuhnau’s dood benoemd werd. Kuhnau was de eerste, die een sonate voor klavier (i.c. clavecimbel) schreef. Voor hem werden sonates alleen voor een of twee melodie-instrumenten met basso continuo gecomponeerd. Enige van Kuhnau’s sonates zijn bovendien merkwaardig omdat zij een programmamuziek bevatten over bijbelse onderwerpen: Musikalische Vorstellung einiger biblischen Historien. Behalve als musicus is Kuhnau ook literair werkzaam geweest, hij maakte vertalingen o.m. uit Grieks, Latijn en Hebreeuws en schreef een aantal verhandelingen, die belangrijk zijn voor de kennis van het toenmalige muziekleven zoals Jura circa musicos ecclesiasticos en Der musikalische Quacksalber (een satire op het italianiseren).
Werken: K. componeerde veel kerkelijke muziek: motetten, cantates en passies, probeerde vergeefs zijn krachten op het terrein van de opera, maar had het meeste succes met zijn klaviermuziek: Neue Klavierübung (2 bundels met elk 7 suites), Frische Klavierfrüchte (7 sonates) en de reeds genoemde 6 bijbelse sonates.
Lit.: R. Münnich, Joh. K. (1902); J. Martin, Die Kirchenkantaten J. K.s (1928).