Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CLAVECIMBEL

betekenis & definitie

is een toetseninstrument waarvan de snaren getokkeld worden door ravenpennen, vastgezet in dokken op het achtereinde van de toets. Het instrument komt in twee vormen voor, nl.

1. als een min of meer rechthoekige kast met de toetsen aan de lange zijde en de snaren gespannen dwars op de richting van de toetsen, hiertoe behoren het spinet (de naam is vermoedelijk afgeleid van espinelte, met de épine of doorn is de ravenpen bedoeld) en het virginaal (de naam is wellicht afgeleid van het Latijnse virga, waarmee de dok bedoeld kan zijn);
2. in de vorm van de tegenwoordige vleugel, de snaren zijn dan gespannen in de lengterichting van de toetsen, de namen hiervoor zijn o.m. cembalo, clavecin (Fr.), Harpsichord (Eng.), Kielflügel, Steertstück en Schweinskopf (Du.). De omvang van het instrument en de technische uitvoering werden in het verloop van zijn geschiedenis steeds uitgebreid. Het is ca 1400 ontstaan, heeft een tijdperk van grote verbreiding gekend in de 17de en 18de eeuw, werd ca 1800 verdrongen door het hamerklavier (tegenwoordig piano genoemd), om in de 20ste eeuw een wedergeboorte te beleven bij de pogingen om een stijlgetrouwe uitvoering van de muziek uit het baroktijdperk te geven. Niet alleen is door sommige pianofabrikanten het instrument opnieuw in serie gebouwd, ook hebben tal van moderne componisten er nieuwe werken voor geschreven (Poulenc, de Falla, R. Strauss, Martin).

De wijze, waarop de snaren tot trilling werden gebracht, had ten gevolge, dat door de aanslag de toon niet genuanceerd kon worden. Een verrijking van het timbre werd verkregen, dank zij uitvindingen van Hans Ruckers te Antwerpen ca 1555, e.a., door de registers, die met behulp van pedalen werden in- en uitgeschakeld, zoals een 4-voets register (voor de verklaring van de naam van dit register z orgel) waarbij het hoger octaaf van de aangeslagen toon toegevoegd kon worden, een 16-voets register, dat het lager octaaf deed horen, het luitregister waarbij door het neerdrukken van een met vilt bespannen lijst een op de luit gelijkende klank ontstond, het peau-de buffle-register, een speciaal effect met behulp van ossenleer, het harpregister, waarbij door metalen haakjes de harpklank werd nagebootst, terwijl met de „Venetian swell” een crescendo mogelijk was door het openen van een jaloeziekast boven de snaren. Bovendien bouwde Ruckers instrumenten met twee manualen, die een polyphoon spel vergemakkelijkten en door koppeling een klankversterking mogelijk maakten.

Voor dit instrument schreef Bach zijn meeste klaviermuziek, hetgeen behalve uit de nalatenschap van zijn muziekinstrumenten ook blijkt uit de schrijfwijze met op piano soms onspeelbare stemkruisingen en uit bijschriften als „pour le luth” (voor het luitregister).

In orkest- en kamermuziek van de 17de en 18de eeuw was de clavecimbel als instrument voor het uitvoeren van de basso continuo onontbeerlijk.

Lit.: Bertha van Beynum-von Essen, Bouw en geschiedenis van het Klavier (1932); C. Sachs, Reallex. d. Musikinstrumente (1913).

< >