(Ziesar, Brandenburg 1499 - Hamburg 1553), eigenlijk Hoeck of Hoch, overgegaan tot het Protestantisme, leerling van Bugenhagen, 15241528 rector in Straalsund, voor welke gemeente hij een kerkorde vervaardigde. In 1529 kwam hij naar Hamburg, werd pastor aan S.
Petri, aan de Dom en 1532 superintendent. Hij voerde er eerst de kerkorde van Bugenhagen in, doch verving deze in 1539 door een van zijn eigen hand. In 1534 naar Engeland gekomen, kon hij de echtscheiding van Hendrik VIII niet goedkeuren. Teruggekeerd naar Hamburg, had hij deel in alle grote kerkelijke vraagstukken. In 1548 gaf hij een verdedigende uitleg van het Interim. Als lector aan de Dom, bij zijn verklaring der Psalmen, bij Psalm 16 : 10 gekomen: Gij zult mij niet aan de onderwereld prijsgeven, legde hij dit uit als een argument tegen het leerstuk van Christus’ lichamelijke nederdaling ter helle, over welk vraagstuk toen een lange strijd ontbrandde (Formula Concordiae, art. IX).Lit.: F. H. R. Frank, Die Theologie der Konkordienformel, III, (Erlangen 1863), 397 ff.