Dit vond, evenals het Joodse theater in het algemeen, zijn oorsprong in de Poerimspelen. Reeds in het begin van de 18de eeuw gaven in de Duitse ghetti Joodse studenten uit Hamburg, Frankfort enz. opvoeringen van Jiddische Poerimstukken. Maar het moderne Jiddische theater ontstond in Oost-Europa in de laatste helft van de 19de eeuw.
Abraham Goldfaden was er de stichter van. In het begin had zijn reizend troepje met veel moeilijkheden te kampen.Vrouwen mochten niet optreden, de Russische beambten maakten het hem lastig. Hij speelde echter volksstukken, half operette, half toneel, vermengd met volksliedjes en met liedjes, die hij zelf gemaakt had en waar het publiek dol op was. Hij kreeg weldra concurrentie van de schrijvers Lemer en Scheikewitz. Het jonge Jiddische theater kreeg een zware slag, toen in 1883 de Russische regering, aangezet door de Joodse orthodoxie, een oekase uitvaardigde, waarbij in Rusland dit theater verboden werd. Vandaar vond het een onderkomen in Roemenië en Galicië en later in de emigrantencentra van Amerika.
In 1884 kwam het eerste Joodse toneelgezelschap, dat eerst in Londen gespeeld had, naar Amerika, waar weldra zeer vele Jiddische theaters ontstonden. Men speelde populaire stukken van Goldfaden, Horowitz en Lateiner. Jacob Gordin was het, die trachtte de smaak van het Jiddische theaterpubliek te veredelen en betere stukken te brengen. Pas in later tijd ging het Jiddische theater een waardige plaats in de literatuur innemen met stukken van J.-L. Perets, Schalom Asch, David Pinski, Perets Hirschbein.
Lit.: Jüdisches Theater. Eine dramatische Anthologie OstJüdischer Dichter (uitgeg. d. A. Eliasberg, München 1919); Das Moskauer Jüdische Akademische Theater (Berlin 1928); S. van Praag, Het ghetto (Zutfen 1930); Palestine. Nouvelle Revue Juive, troisième année, no. 10-12: Le théâtre juif dans le monde (nummers geheel aan het Joodse theater gewijd).