Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jeanne d’arc

betekenis & definitie

heilige der R.K. Kerk, nationale heldin van Frankrijk (Domrémy, hoogstwaarschijnlijk 6 Jan. 1412 - verbrand Rouaan 30 Mei 1431).

Haar vader Jacques Darc (de spelling d’Arc dateert pas-van 1576) was, naar het weinige dat wij van hem weten, een ruwe boer, die in achting bij zijn dorpsgenoten stond, niet rijk was, maar toch in bezit van een eigen huis (thans museum). Haar moeder, Zabillet of Isabelle Romée, was een vrome vrouw, wier naam waarschijnlijk afgeleid was van een pelgrimage naar Rome. Er waren drie broers, ouder dan Jeanne, wat op de vorming van haar jongensachtig karakter van invloed kan geweest zijn, en een jonger zusje. Jeannette, zoals zij in het ouderlijk huis genoemd werd, hielp haar moeder met huiselijke bezigheden, werkte soms op het land, hoedde ook weleens schapen, al was zij zeker geen beroepsherderin, waarvoor tijdgenoot en nakomeling haar vaak gehouden hebben. Lezen en schrijven heeft zij nooit geleerd; later moest bij het tekenen van haar naam haar hand vastgehouden worden. Haar vader moet bezorgd geweest zijn voor de toekomst van zijn dochter in de onrustige tijden van de Honderdjarige Oorlog en gepoogd hebben, haar vroegtijdig uit te huwelijken, wat voor haar een proces wegens verbreking van trouwbeloften tot gevolg schijnt gehad te hebben.

Reeds haar gedragingen als opgroeiend meisje, haar zucht naar eenzaamheid en overdadige vroomheid, wekten de opmerkzaamheid en de spot van haar dorpsgenoten. Op haar dertiende jaar hoorde zij voor het eerst haar „stemmen”, die haar aanvankelijk verschrikten.In de zomer van 1428 drong de oorlog door tot Domremy, dat rechtstreeks van de koning afhing en in de troonstrijd vrijwel unaniem de partij der Armagnacs aanhing. In het najaar kwamen de Engelsen tot aan de Loire en belegerden Orleans, de toegangspoort tot het nog onafhankelijke deel van Frankrijk. De dauphin vertoefde werkeloos in de buurt, te Chinon, in moedeloze twijfel aan de legitimiteit van zijn geboorte en bijgevolg van zijn erfrecht. In Jan. en Febr. 1429 begaf Jeanne buiten voorkennis van haar ouders zich tweemaal naar de naburige stad Vaucouleurs, waar zij de commandant Baudricourt met moeite overtuigde van haar roeping, Orleans te ontzetten en de dauphin ter kroning naar Reims te voeren; later breidde zij dat nog uit tot de herovering van Parijs en de bevrijding van de hertog van Orleans, die in Engeland gevangen zat. 20 Febr. vertrok zij te paard in mannenkleren onder geleide van enkele ruiters, zuidwaarts om Orleans heen, naar Chinon, waar zij 6 Mrt aankwam en twee dagen later door de koning ontvangen werd. Wat toen tussen hen besproken is, welk „teken” zij hem bracht, weten wij niet, maar wel schijnt zeker, dat zij Karel terstond van de wettigheid van zijn geboorte overtuigde. Door enige voorname dames werd haar maagdelijkheid — een belangrijk punt voor de aannemelijkheid van haar roeping — en door een commissie van de universiteit van Poitiers de vraag, of haar roeping al dan niet uit God was, onderzocht.

Ondanks de tegenwerking van de partij aan het hof, die door vredesonderhandeling Engelands bondgenoot Bourgondië wilde winnen, kreeg zij de beschikking over een legermacht, die 25 Apr. naar Orleans oprukte. 29 Apr. was Jeanne binnen de stad, 8 Mei had het ontzet plaats, waarbij Jeanne aan de hals gewond werd. Weldra volgden andere militaire successen, waaronder het belangrijkste was de overwinning bij Patay, waarbij de Engelse opperbevelhebber Talbot gevangen genomen werd. Het optreden van de „heks der Armagnacs” verwekte een paniek onder de Engelsen, waarom de legerleiding plakkaten tegen de op grote schaal voorkomende deserties moest uitvaardigen. Op 30 Juni begon de tocht naar Reims, Troyes opende zijn poorten voor de koning, van 16 tot 21 Juli verbleef Jeanne te Reims, op 17 Juli vond de „sacre” van Karel VII in de kathedraal aldaar plaats. Jeanne, die tijdens de plechtigheid haar standaard boven de koning hield, stond toen op het toppunt van haar loopbaan. Zij werd als heilige vereerd, loden medailles met haar beeldenaar werden gedragen, gebeden werden voor haar opgezonden, soms werd hier en daar in het kerkelijk formulier een zinspeling op haar ingelast.

Jeanne wilde nu de Engelsen „met de punt van de lans” uit Frankrijk verjagen en eiste van de hertog van Bourgondië onvoorwaardelijke onderwerping aan de koning, maar de partij van „vrede met Bourgondië” werkte haar tegen. Toen begon reeds ,,l’abandon”, de slappe houding, waarmee Karel VII, die in zijn apathie terugviel, haar in de steek liet. Haar plannen werden uitgesteld of slecht uitgevoerd. Een aanval op Parijs (8 Sept.) had geen succes; zijzelf werd daarbij aan de dij gewond, wat haar „stem” voorspeld had. Het leger werd ontbonden of achter de Loire teruggetrokken. Jeanne volgde met tegenzin het hof naar de Loirestreek, waar haar familie in Dec. 1429 in de adelstand verheven werd onder de naam du Lys.

Zijzelf ging weldra te Orleans wonen, huurde er het huis, waarin jaren later haar moeder zou sterven. In Mrt 1430 vertrok zij met vrijwilligers weer naar het front. Haar „stemmen” verkondigden haar, dat ze vóór St Jan (24 Juni) gevangen zou zijn, wat, bij een overigens geslaagde onderneming tot ontzet van Compiègne, gebeurde (23 Mei 1430).Twee pogingen om uit de gevangenis der Bourgondiërs te ontsnappen mislukten; bij de tweede sprong zij, tegen de raad van haar „stem”, uit een torenraam en werd bewusteloos opgenomen, wat haar rechters later als een zelfmoordpoging wilden uitleggen. De Bourgondiërs verkochten haar aan de koning van Engeland, die haar naar Rouaan liet overbrengen, waar ze op Kerstmis 1430 aankwam en in de nog bestaande kasteeltoren in ketenen opgesloten werd.

Woensdag 21 Febr. 1431 begon haar proces, dat in wezen een politiek geding geweest is. De bijzonder sterke bezetting van de rechtbank reeds wijst op beduchtheid voor het oordeel van tijdgenoten en nakomelingschap. Bovendien is het proces opgezet om in die tijd van groei der heksenvervolgingen als voorbeeld te dienen. Men wilde er een „mooi proces” van maken, zoals de voorzitter het uitdrukte, Pierre Cauchon de Sommièvre, bisschop van Beauvais, in wiens diocees Jeanne gevangen genomen was en die de vacante zetel van Rouaan waarnam. Hij betrok de inquisiteur van Frankrijk bij het proces om niet alleen de verantwoordelijkheid te behoeven te dragen. De eerste zes zittingen van het proces waren openbaar.

Met de tweede geheime zitting, op 12 Mrt in klein gezelschap in de kerker gehouden, begon het inquisitie-proces, dat handelde over de onmiddellijke inspiratie van Jeanne, een kwestie van dogma en geloof. Het duurde tot 17 Mrt, waarna op 27 Mrt het gewone of hoofdproces weer voortging. Formeel ging het proces over de vraag, of Jeanne’s daden uit God of des duivels waren. Toen duivelskunsten niet te bewijzen bleken, werd het vereenvoudigd tot de kwestie van Jeanne’s rechtzinnigheid. Maar daarachter lag de eigenlijke kwestie: de wettigheid van de aanspraken, die zowel het Engelse als het Franse koningshuis op de troon van Frankrijk maakte. Door de grote overwinningen der Engelsen leek het, of God hun aanspraken bevestigde, door de geniale zet van de „sacre” leek nu het tegendeel.

Indien Jeanne tot heks verklaard kon worden, zou de koningskroning een duivelswerk, niet een goddelijke wijding blijken. Daarom kon Jeanne ook niet heimelijk uit de weg geruimd worden noch mocht zij een natuurlijke dood sterven: toen zij in gevangenschap ziek werd, waren de Engelsen bijzonder bezorgd voor haar. Niet de ketterse heks, het Engelse gezag in Frankrijk was het eigenlijke voorwerp van het proces, al vereenzelvigden de rechters zich met de Strijdende Kerk. Zij meenden in Jeanne de ondeugden van Lucifer te herkennen, hoogmoed en weerspannigheid, om haar weglopen uit het ouderlijk huis en haar hardnekkig weigeren om de mannenkleren af te leggen. Haar verzekerdheid van haar goddelijke zending, waaraan ze even stellig geloofde als aan het lijden des Heren, moest wel als ketters aangemerkt worden. Bij meerderheid van stemmen is de vraag, of Jeanne op de pijnbank gelegd moest worden, door de rechters verworpen.

De Universiteit van Parijs, waarvan het oordeel ingewonnen werd, verklaarde haar schuldig. Op 24 Mei heeft Jeanne op het kerkhof van Saint-Ouen, onder de bedreiging onmiddellijk in het vuur geworpen te zullen worden, een herroeping van haar „stemmen” ondertekend. De bedoeling der rechters was waarschijnlijk daarmee een bekentenis van haar te verkrijgen. Zij nam vrouwenkleren aan en werd als berouwvolle ketterin en schismatieke tot levenslange gevangenschap op water en brood veroordeeld. De Engelsen, wier belang meebracht, dat de heks de smadelijkste dood zou sterven, waren woedend over deze gang van zaken. Vier dagen later, nadat men Jeanne er toe gebracht had, weer mannenkleren aan te doen, begon het proces opnieuw, ditmaal wegens haar terugvallen. Op 30 Mei 1431 is zij als „relapsa et haeretica” tot de vuurdood veroordeeld en op de Place du Vieux Marché te Rouaan verbrand.

Hoe zorgvuldig het proces ook opgezet is, toch zijn er, ook van scholastisch standpunt, ernstige bezwaren tegen in te brengen. De verdachte is niet in een kerkelijke, maar in een Engelse gevangenis gehouden, waar zij aan allerlei kwellingen blootstond. Pas na het inquisitie-proces is haar juridische bijstand gegeven; Jeanne had zich trouwens op de bijstand van haar „stemmen” beroepen. Haar beroep op het Concilie van Bazel is geweigerd. Men ondervroeg haar te moeilijk voor haar simplistische voorstellingen en met strikvragen. De biecht is meermalen misbruikt om haar uit te horen.

De punten van aanklacht zijn aan de Universiteit van Parijs voorgelegd, zonder dat zij ter kennis van de beklaagde gebracht waren. Volstrekt verwerpelijk zijn de geheime zittingen in de kerker, de bedreigingen met de dood tegen de haar goedgunstige rechters en het weglaten uit het protocol van die zaken, die in haar voordeel waren, als het beroep op het Concilie, het verslag van het onderzoek naar haar kuisheid (ook te Rouaan is zij onderzocht) en de herroepingsacte, die zij ondertekend heeft en die door een uitvoeriger vervangen is. Onwettig was ook, dat zij zonder vonnis van de wereldlijke rechter, die er wel bij tegenwoordig was, ter dood gebracht is.

In 1450 gelastte paus Calixtus III op verzoek van Jeanne’s moeder en broers een revisie van het vonnis, waarbij de bekende kroniekschrijver Thomas Basin, bisschop van Lisieux, met de instructie belast werd. Op 7 Juli 1456 eindigde dat tweede proces met volledige rehabilitatie. In 1875 deed bisschop Dupanloup aanvraag tot Jeanne’s canonisatie, wat ertoe leidde, dat de Maagd van Orleans in 1894 eerbiedwaardig, in 1909 zalig en in 1920 heilig verklaard werd.

Al zijn tijdens haar leven portretten van Jeanne in omloop geweest, toch hebben wij geen authentieke afbeelding van haar over; ook de gehelmde (vrouwen?)kop in het Museum te Orleans is dat niet. Naar gelijktijdige beschrijvingen te oordelen, was zij een knappe boerendochter, met een ietwat gedrongen gestalte, een prettige, heldere stem en, ondanks de romantische voorstelling, die haar sinds Ariosto blond ziet, hoogstwaarschijnlijk zwart haar.

Jeanne’s „stemmen” waren aanvankelijk niet aan personificaties verbonden. Zij hoorde ze in een lichtschijn, die haar met grote vreugde vervulde. Aan haar schildknaap d’Aulon vertelde zij, dat haar „raad” uit drie bestond, één die altijd bij haar was, één die haar dikwijls kwam bezoeken en één bij wie de beide anderen te rade gingen. Ze sprak er ongaarne over, beschreef in tegenwoordigheid des konings blozend haar „raad”, hoe de stem haar gezegd had: „Fille Dé, va, va, va, je serai a ton aide, va!” Tijdens haar proces, toen zij haar tegenzin om er over te spreken moest overwinnen, werden de stemmen meer en meer gepersonifieerd tot heiligen, St Michael, St Catharina en St Margareta, zoals ook het „teken”, dat zij aan de koning bracht, pas tijdens de verhoren geconcretiseerd is tot een kroon. Ze hoorde haar „stemmen” vooral na vasten — ze at opvallend weinig — en bij klokgelui. Zij was zeer emotioneel, tranenrijk en onderhevig aan wisselende stemmingen.

Zij maakte een indruk van mannelijkheid, wilde graag doen als een jongen, zich kleden als een man, waartoe, naar ze zei, haar „stem” geraden had, welke rechtstreekse inspiratie men als een hoogst persoonlijke drijfveer kan opvatten. Zonder mannelijke attributen kon ze haar taak niet volbrengen, zoals ze ook na haar herroeping zich gewonnen gaf en vrouwenkleren aantrok. Ze verwierp voor zichzelf de rol van vrouw. Tal van getuigen bevestigen, dat ze ’s nachts geen mannengezelschap bij zich toeliet, maar naar de gewoonte des tijds haar bed met vrouwen deelde; daarbij toonde zij een tegenzin tegen oudere en een voorkeur voor jongere vrouwen en gedroeg zich dan, naar de getuigenis van een jeugdvriendin, „amorose”. Haar afkeer van de rijpere vrouw past bij haar kuisheidscultus, die haar verwant maakt aan de iets oudere heiligen Colette van Corbie en Catharina van Siena, die ook hemelse opdrachten volbrachten. Zij is zeker maagd gebleven; ware zulks niet het geval, dan zou dat bij haar proces zeker uitgespeeld zijn.

Zij vertoont een sterk neurotische karakterbouw, met een uiterst infantiele sexualiteit. Bij haar vervuld zijn van haar taak en van zichzelf verraadt ze ook een naïeve ijdelheid. Daarnaast vertoont zij een realistische zin, die door de schijn der dingen heen ziet, en een olijke humor. Ook de moderne lezer van haar processtukken vertedert en sticht zij nog heden ten dage telkens weer door haar moed, vastberadenheid en Godsvertrouwen, die één van haar ondervragers deden veronderstellen, dat haar „stemmen” haar „la fille au grand cuer” zouden genoemd hebben.

Jeanne d’Arc staat buiten de gedachtenkringen van haar tijd: buiten de scholastiek, waar zij niet eens het onderscheid tussen de strijdende en de zegevierende Kerk kon vatten; buiten de mystiek, waar zij zich nooit uitdrukt in de visionnaire terminologie van haar tijd. Van de pompeuze toestel van de ridderschap kende zij alleen de dappere daad, al voelde ze voor mooie paarden en wapenen. Haar opvatting van koningschap en staat is eerder praefeodaal dan feodaal. Van de grote geestesstromingen der toekomst, humanisme, nationalisme en protestantisme, heeft zij, ondanks Shaw’s geestig woordenspel en ondanks haar voorbehoud bij de onderwerping aan de kerkelijke machten, „nostre Sire (Dieu) premier servi”, nog niets. Zij is ook niet te denken als edelvrouw of stadsburgeres, alleen als het autochthone boerenmeisje, dat ze was. Haar militaire talenten moet men noch overnoch onderschatten, daar krijgsbeleid toen nog vooral een zaak was van doordringend gezond verstand.

Ook stond Jeanne los van allerlei uitingen van de toenmalige religiositeit: ze was niet bezeten van de duivel als velen van haar tijdgenoten, heeft uiterst zelden over hem gesproken en dan zijn macht min of meer ontkend; noch kende zij het krampachtig meebeleven van de Passie. Wel deed zij aan het opkomend gebruik der veelvuldige, dagelijkse, communie en aan de door haar oudere tijdgenoot Bernardino van Siena gepropageerde cultus van de naam Jezus, die op haar standaard stond en waarmee op de lippen zij stierf. Haar godsdienstige opvattingen dankte Jeanne wel aan haar moeder, die nauwe relaties met de bedelorden onderhield.

Nog bij haar leven heeft Jeanne imitatrices en concurrenten gehad, die meestal door haar politieke tegenstanders naar voren geschoven werden en alle, in Engelse handen gevallen, een roemloos einde hadden, Kathérine de la Rochelle, Guillaume le Berger of Pastourel en Péronne uit Bretagne. In 1436 trad te Metz een valse Jeanne d’Arc op, aanvankelijk met succes. Ze werd zelfs door de broers van Jeanne herkend, trouwde met een Luxemburgse ridder en zou een onderhoud met Karel VII gehad hebben, waarbij ze zich verried. Toen zij bij een bezoek aan Parijs in 1440 bekende getrouwd en moeder van twee kinderen te zijn, bekoelde op slag het enthousiasme, dat ze had gewekt. Feestdag 30 Mei; voor Frankrijk Zondag na Christus’ Hemelvaart.

PROF. DR D. TH. ENKLAAR

Lit.: J. Quicherat, Procés de condamnation et de réhabilitation de J. d’A. (5 dln, 1841-1849); P. Champion, Le procés de condamnation de J. d’A. (2 dln, 1921); J. Mie hele t, J. d’A. (in: Hist.de France V, 1843; ook afzondert, uitgeg.); S. Luce, J. d’A. k Domremy (1886); A. France, Vie de J. d’A. (2 dln, 1908); A.

Lang, The Maid of France (1908); G. Hanotaux, J. d’A. (1911); Ph. Dunand, Hist. compléte de J. d’A. (4 dln, Paris 2igi2); J. Huizinga, Tien studiën (Haarlem 1927); J. B. Mestre, Catalogue de la Bibliothèque Alexandre Sorel consacré k Jeanne d’Arc (Compiègne 1929); P.

Champion, J. d’A. (1933); D. Jacomet en Col. de Maleissye-Melun, Jehanne d’A. (1933)» H. Sello, Die deutschen Anschauungen über die geschichtliche Jungfrau von Orleans im Wandel der Zeiten, diss.Jena (1933); A. Billard, J. d’A. et ses jugés (Paris 1933); V. Sackville West, St. Joan of Are (London 1936, Ned. vert.

Amsterdam 1938); E. Jeanné, L’image de la Pucelle dans la litt. historique frang.depuisVoltaire, thèse (Paris 1935) (iconografisch materiaal). Verdere bronnenuitgaven en lit. vrij volledig bij M. H. Hulshoff, Catalogus (der) Collectie Jeanne d’Arc. Schenking van H.

E. Koopmans van Boekeren (aan de) Bibl. d. Rijksuniv. te Utrecht (1940); daaraan kan nog toegevoegd worden J. Bütler, J. d’A.: die Akten der Verurteilung (1943); J. Calmette, J. d’A. (1946); L. Fabre, J. d’A. (1948); V.

W. D. Schenk, J. d’A. (De Vrije Bladen XIX, 10, 1948). Illustraties zie ook: Jeanne d’Arc, par le maréchal Foch, M. Barrès etc. (Paris, Horizons de France 1929); J. Poortenaar, J. d’A. (Naarden 21950).

< >