kardinaal (Annecy, Savoye, 1342 - Rome 15 Febr. 1426), de zoon van behoeftige ouders, werd door paus Clemens VII belast met de opvoeding van zijn neef; hij benoemde hem tot bisschop van Viviers (1383), tot aartsbisschop van Arles en in 1385 tot kardinaal, waarna zijn opvolger Benedictus XIII hem tot bisschop van Ostia en tot vice-kanselier der Kerk verhief. De grote scheuring der R.K.Kerken de afvalligheid der Hussieten veroorzaakten hem groot verdriet en hij achtte het van belang, doortastende maatregelen te nemen.
Hij verliet het pauselijk hof van Avignon, bevorderde met 10 andere kardinalen de bijeenroeping van een concilie te Pisa en aanvaardde de betrekking van kanselier der Kerk, hem door de nieuw gekozen paus van Pisa, Alexander V, aangeboden. Toen eindelijk de kerkvergadering te Konstanz geopend werd, begaf hij zich in Aug. 1414 daarheen en was er voorzitter gedurende de 16de tot de 41 ste zitting (14151417). Nadat Brogni de afzetting van 3 pausen (Johannes XXIII, Gregorius XII en Benedictus XIII) tot stand gebracht had, vestigde hij, als voorzitter van het conclave, de aandacht op kardinaal Colonna en zorgde dat deze onder de naam Martinus V 14 Nov. 1417 paus werd.