(1) (Duits: Jaroslau), Poolse stad in Oost-Galicië, aan de linkeroever van de San (zijrivier van de Wisla of Weichsel), die hier sedert 1945 de grens vormt met de Sovjet-Unie, en aan de spoorlijn Kraków - Lwów (Krakau - Lemberg). De ca 22 000 inw. tellende stad heeft enige kloosters en leeft van lakenweverij, blekerij, beenderenasindustrie, tegelbakkerij, brandewijnstokerij, landbouw en handel in huiden en graan.
Van 1941-1944 was de stad door de Duitsers bezet.(2) of Jaroslawl, voorheen een grootvorstendom, later een tot Groot-Rusland behorend gouvernement (groot 35 613 km2 met ruim i mill. inw.), na 1929 deel uitmakende van het „Iwanowo-industriegebied”, verkreeg in 1936 een zelfstandige status. De oppervlakte bedraagt 60 860 km2 met 2,27 millioen inw. Het gebied heeft een grotendeels effen, niet zeer vruchtbare bodem, wordt door de Wolga, de Mologa, de Scheksna en een aantal zijrivieren van deze besproeid en bezit onderscheidene moerassen en meren (Rybinsk stuwmeer, Pereslavl Meer). De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 3,2 gr. C.; de rivieren zijn 4-6 maanden per jaar met ijs bedekt. De flora heeft reeds een noordelijk karakter met veel naaldhout; ca 1/3 van de oppervlakte is met bos bedekt. De voornaamste steden zijn de gelijknamige hoofdstad en Rybinsk, tegenwoordig Stjerbakov geheten, een belangrijke haven aan de Wolga en eindpunt van de Leningrad-Wolgawaterweg.
(3), hoofdstad van het Jaroslaw-gebied met ca 300 000 inw., aan de Wolga en aan de Kotorvost gelegen, is per spoor verbonden met Moskou, Archangel (Stalinport), Kostroma en Rybinsk. Er is een uitgebreide industrie (textiel, tabak, automobielen, landbouwmachines, leer, lak, banden); uit aardappelen vervaardigt men synthetische rubber. Jaroslaw, dat ca 1030 door grootvorst Jaroslaw I gesticht moet zijn, was van 1218-1471 de hoofdstad van de vorsten van Jaroslaw en kwam vervolgens aan het grootvorstendom Moskou. De stad bezit een universiteit en verscheidene technische scholen, benevens een kathedraal en kloosters.
