Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jaroslav VRCHLICKY

betekenis & definitie

Tsjechisch literator, pseud. van Emil Frida (Louny 17 Febr. 1853 Domazlice 9 Sept. 1912), studeerde te Praag theologie, later literatuur; in 1893 werd hij hoogleraar in de vergelijkende literatuurgeschiedenis te Praag. Met Julius Zeyer behoorde hij tot de „cosmopolieten” — hij bereisde verschillende Europese landen (een jaar studie in Italië was van grote invloed op zijn vorming) en was een typische Europeaan van zijn tijd, met 19de-eeuws optimisme en rationalistisch geloof (dit in tegenstelling tot zijn tijdgenoot Sladek).

Dit neemt niet weg dat hij dikwijls de Tsjechische geschiedenis tot onderwerp van zijn werk koos — vooral in zijnZlomky epopeje (Fragmenten van een epos), een groot vervolgwerk, waarvan het eerste deel Duch a svet (Geest en wereld) zeer de aandacht trok en dat de bedoeling had, de ontwikkeling der mensheid van de oudste tijden tot heden vast te leggen en de steeds grotere beheersing van stof door geest, van barbarij door cultuur aan te tonen.In Bar Kochba zijn de Joden in hun strijd met Rome de symbolisering van het Tsjechische volk. Zijn geestdrift voor het leven, zijn gevoel van zekerheid in de evolutie van wereld en mensheid, soms niet vrij van hol pathos en rhetoriek, bezielden hem niet voortdurend. De droevig-lyrische toon van zijn eerste bundel, Z h lub in (Uit de diepten), keert terug in zijn laatste werk, Damoklüv mei (Het zwaard van Damocles), waarin hij opnieuw de eeuwige tegenstelling tussen mens en kosmos, droom en realiteit scherp ziet. Deze „renaissance-dichter”, die behalve 70 delen dichtwerk ook toneelwerk schreef — alleen de komedie Noc na Karlstejne (Een nacht op Karlstein) bracht het tot populariteit —, een roman en talrijke literaire studies publiceerde en zeer veel vertaalde, schiep een nieuw, volklinkend Tsjechisch vers; in zijn laatste, intiem-lyrische werken verhief hij zich boven alle valse rhetoriek.

Bibl. (voorn. werken): Epické basnë (1874-'76); Duch a svët (1878); Hippodamie (klassieke trilogie, 1883-’90); Sonety samotafe (1885-1904); Noc na Karlstejnë (1884); Ê morta (1889); Pisnë poutnika (1895); DuSe mimosa (1903); Votivni desky (1902); Strom zivota (1910); Mec Damoklüv (1912).

Lit.: Jelinek, Hist. de la litt. tchèque II; F. V. Krejëf, J. V. (1913)1 Weingarten, J. V. (1920); F. X. Salda, in: DuSe a dilo (1947).

< >