Hongaars dichter (Vagy-Szalonta, Komitaat Bihar 2 Mrt 1817 - Boedapest 22 Oct. 1882). Zijn eerste gedicht Az elveszett alkotmány (De verloren grondwet), een satire in hexameters op Hongaarse toestanden en misbruiken, had zeer veel succes en verwierf in 1846 de eerste prijs, uitgeloofd door het Kisfaludy-genootschap te Pest, voor het beste komische volksepos.
Evenveel opgang maakte zi jn tweede en belangrijkste werk Toldi, een poëtisch verhaal in 12 zangen; het is een volksepos uit de tijd van Lodewijk den Grote (1340-1348), waarin Toldi, de Hongaarse Simson, verheerlijkt wordt. Daarna schreef hij Murány ostroma (de belegering van het kasteel Murany). In de woelige dagen van 1848 verkreeg hij een ondergeschikte betrekking bij het ministerie Szemere, maar na de onderdrukking der revolutie ontving hij zijn ontslag. In 1860 begaf hij zich naar Pest, waar hij als directeur van het Kisfaludy-genootschap en als redacteur van het letterkundig tijdschrift Koszoru (De Krans) werkzaam was. Van 1864-1878 was hij secretaris-generaal van de Hongaarse akademie. Van zijn werken zijn nog te noemen Katalin, een dichterlijk verhaal in 13 zangen, De Zigeuners van Groot-Ida, een komisch epos, waarin de fouten en misslagen, tijdens de revolutie begaan, gehekeld worden, Toldi’s avond (1854), het slot van zijn Toldi-trilogie.
In 1864 werd het eerste gedeelte van een groot gedicht, Buda halála (de dood van Buda) door de Hongaarse akademie bekroond. Het thema is ontleend aan de Nibelungen-cyclus en wel de vete tussen de Hunnen prinsen Buda (Blödelin) en Etele (Etzel, Attila), die met het vermoorden van eerstgenoemde eindigt. Het epos van Arany is echter even Hongaars, als de oorspronkelijke Nibelungenlegende Duits van geest was. In 1880 leverde hij De liefde van Toldi, het middelste gedeelte van de trilogie. Arany is ongetwijfeld de beste Hongaarse balladendichter. Onder deze balladen zijn vooral beroemd Jantz Szibinyáni, Ladislaus V en Tetemrehivas (Het Bloedgericht).
Zijn epen kenmerken zich door een harmonische geslotenheid, overbodige episodes komen er niet in voor. In het laatst van zijn leven maakte een pessimistische stemming zich van hem meester. In zijn Epiloog geeft hij te kennen, dat hij zijn leven als mislukt beschouwt. Voortreffelijk zijn verder zijn vertalingen van gedichten van Tasso, Goethe, Shakespeare en vooral van Aristophanes (3 dln, 1880).S. VAN PRAAG
Lit.: F. Riedl, Arany, 7. Aufl. (Leipzig 1920).