Nederlands architect (Amsterdam 13 Apr. 1879 - Rijswijk, Z.-H., 6 Mrt 1944), was achtereenvolgens werkzaam als particulier architect (i904-’o8), als leraar aan de academie „Minerva” te Groningen (1906-’18) en als ingenieur bij de H.IJ.S.M. te Amsterdam, en gaf vier jaar onderricht in de graphostatica aan de Industrieschool der Maatschappij voor de Werkende Stand.
Hij bouwde o.a. het sanatorium „Den Oldenhof” te Gorssel, de oostelijke vleugel van het Centraal Station te Amsterdam en villa’s te Hilversum, Zeist en Gorssel. In 1918 werd hij hoogleraar in de architectuur aan de Technische Hogeschool te Delft. Hij bewoog zich ook veel op wijsgerig terrein, waar hij een leerling was van Bolland en Hessing. Hij was redacteur van de tijdschriften „Bouwbedrijf en openbare werken”, „De Idee” en „Denken en Leven” en medewerker aan „La Technique des Travaux”.
Bibl.: Constructie van gebouwen (4 dln 1920-25, 2de dr. 10 dln 1929-1934); Nieuw-Nederlandsche bouwkunst (1924); Practische wijsbegeerte t. inl. tot de Hegelsche philosophie (1924); Constructie en architectuur van winkelpuien (1926-’27); Moderne architectuur (1927); Berekening van bouwconstructies (2 dln, 1927-’29); Bewustzijn en werkelijkheid, naar mondelinge voordrachten van J. Hessing bewerkt (1930); Moderne villa’s en landh. in Eur. en Am. (1930); Moderne kerken in Eur. en Am. (1931); Mod. Ned. villa’s en landhuizen (1931); Architect, details 1. Ramen en deuren (1937); Wijsg. gedachten over h. huwelijk; Rotterdam en hoe het bouwde (met W. T. H. ten Bosch, 1940); Amsterdam’s bouwkunst en stadsschoon 1306-1942 (met F.
A. Warners, 1943); talloze art. in: Bouwbedrijf en Openbare werken (1924-1944).
Lit.: Bouwbedrijf en Openbare werken 1942, 129; 1943, 177 en 1944, 81.