Jhr, Nederlands historicus (’s-Gravenhage 17 Juni 1828 - ’s-Gravenhage 15 Mrt 1880), zoon van de volgende, werd in 1866 benoemd tot adj.-archivaris van het Rijksarchief. Bovendien was hij van 1877 af griffier van de Eerste Kamer.
Na eervol ontslag als adj.-archivaris trad hij op als directeur van het Mauritshuis (1 Jan. 1878). Hij had een groot aandeel in de organisatie van de tochten der Willem Barendsz naar de Poolzee.Bibl.: Geschiedenis van de diplomatie gedurende den Oostenrijkschen Successieoorlog en het Congres van Aken, diss. Leiden(i852); De opkomst van het Ned. Gezag in O.1.1595-1610,3dln (1862-1865); De opkomst van het Ned. Gezag over Java, 7 dln (1869-1878) (na zijn overlijden gaf M. L. v. Deventer de 3 volgende dln uit, terwijl L.
W. G. de Roo 2 suppl. bewerkte); De geschiedenis der Ned. in de Buitenbezittingen, voortgez. door Tiele en Heeres; Het Ned. Rijksarchief, verzam. v. onuitgeg. oorkonden, enz., 1857; de 2de dr. van het werk van zijn vader over het Ned. Zeewezen; Documents polit. et dipl. inédits sur les révolutions de 1787 et 1795 (1858-1862); 2 brochures over Nova Zembla (1872, 1877) 5 een opstel over de reis van jhr Lycklama à Nyeholt door Perzië (Tijdschrift Aardr. Gen. I, p. 143); De oorsprong van de Ned. bezittingen ter kust van Nieuw Guinea (1871); Louise de Coligny (1880).
Lit.: P. J. Veth, De J., in: Jrb. Kon. Acad. v. Wetenschappen (1880); Idem, De J. in: Ontdekkers en Onderzoekers (Leiden 1884).