Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jacob van WAGENINGEN

betekenis & definitie

Nederlands klassiek philoloog (Nijmegen 2 Febr. 1864-Groningen 17 Oct. 1923), studeerde te Utrecht, waar hij een leerling was van H. van Herwerden en in 1888 promoveerde, werd daarna leraar aan het gymnasium te Groningen en in 1903 hoogleraar in de Latijnse taal en letterkunde aldaar. Hij was een der beste Nederlandse Latinisten van zijn tijd, heeft verschillende belangrijke teksten en vertalingen uitgegeven en schreef o.a. een Latijns woordenboek, dat nog steeds beschouwd wordt als het beste in Nederland.

Bibl.: De Vergili Georgicis, diss. Utrecht (1888); Gids voor gymnasiasten (Groningen 1890, 19de dr. 1951); Lat. woordenboek (Groningen 1900, 4de dr. d. F. Muller Jzn, 1929); Scaenica romana (Groningen 1907); De Ciceronis libro consolationis (Groningae 1916); Seneca’s leven en moraal, voordracht (Groningen 1917); Commentarius in M. Manilii Astronomica (1921, Verh. d. Kon.

Akad. v. Wet., afd. Letterk., N.R. 22). Tekstuitg. en vert.: Gebes, Tabula (1903), Cicero, Oratio pro Caelio (1908), Persius, Satirae (1911, met comm. en Ned. vert.), Manilius, Astronomica, in het Ned. vert. (Leiden 1914), id. tekstuitg. (Lipsiae 1915), Seneca. Phaedra, 2 dln (1918, met comm. en Ned. vert.), Minucius Felix, Octavius (1923).

Lit. C. W. Vollgraff, Jaarboek der Kon. Akad. v. Wet. te Amst. 1924/’25 (Amsterdam 1925), Levensber. blz. 1; Jaarboek Univ. Groningen (1923/24), blz. 47.

< >