Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Jacob van LENNEP

betekenis & definitie

Nederlands letterkundige (Amsterdam 24 Mrt 1802 - Oosterbeek 25 Aug. 1868), zoon van de voorgaande, promoveerde in 1824 te Leiden in de rechten, werd in 1826 waarn. rijksadvocaat (vast benoemd in 1829) en tevens secretaris van curatoren van het Athenaeum te Amsterdam. Van 1853-1856 was hij voor de conservatieve partij lid van de Tweede Kamer.

In zijn studententijd geraakte hij onder de bekoring van Byron en Walter Scott, blijkens vertaalde poëzie en navolgingen in zijn Nederlandsche legenden (8 dln, 1828-1847). Met Van der Hoop nam hij in het weekblad De Nederlandsche Mercurius (i828-’2g) deel aan de letterkundige critiek. De politieke gebeurtenissen van 1830 gaven hem aanleiding tot een Wapenkreet en het blijspel Het dorp aan de grenzen, maar daarna wijdde hij zich vooral aan het schrijven van Nederlandse historische romans. In De pleegzoon (2 dln, 1833), spelend in het begin van de 17de eeuw, nam hij wederom Scott ten voorbeeld. Daarna volgden De roos van Dekama (2 dln, 1836), en zijn best geslaagde roman De lotgevallen van Ferdinand Huyck (2 dln, 1840), die resp. in de Middeleeuwen en in de hem vertrouwde 18de eeuw speelden. Deze romans, die boeiden door hun helderheid van stijl, hun spannende intrige en hun humor, maakten hem in zijn tijd tot de meest populaire letterkundige van Nederland. Op den duur heeft hij die populariteit echter niet kunnen behouden: zijn wijdlopigheid kan de tegenwoordige lezer niet meer bekoren. Ook staat zijn oppervlakkige ontleding en schildering van de karakters verre achter bij die van Mevr. Bosboom-Toussaint. Op later leeftijd probeerde hij onder invloed van de Franse roman zijn kracht aan een roman uit eigen tijd, De lotgevallen van Klaasje Zevenster (5 dln, 1865-1866), die wel sensatie maakte en zelfs aanstoot gaf, maar die weinig blijvende waarde bezit. Daarnaast heeft hij kleinere historische verhalen en novellen geschreven (Onze voorouders, 5 dln, 1838-1845), verder min of meer wetenschappelijke werken en werken van humoristische aard. Voor zijn tijd was zeer belangrijk zijn uitgaaf van De werken van Vondel in 12 dln (18551869, 2de dr. herz. door J. H. W. Unger, 30 dln, 1888-1893).Bibl.: Eiizabeth Musch, 3 dln (1850-1851, hist. roman); Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands, vermakelijk voorgesteld (3 afl., 1854) ; De geschiedenis des vaderlands in schetsen en afbeeldingen, 4 dln (1856); Zeemans-woordenboek (1856); Een Amsterdamsche jongen of het buskruit-verraad in 1622 (1859, toneelstuk); Het leven van mr C. en mr D. J. van Lennep, 4 dln (1861-1862); De vermakelijke spraakkunst (1865); De vermakelijke Latijnsche spraakkunst (1866); Een dichter aan de Bank van Leening (1867, blijspel); (met J. ter Gouw), De uithangteekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd, 2 dln (1867; 2de dr. in 3 dln, 1888); (met Idem), Het boek der opschriften (1869; 2de dr. 1889); (met W. J. Hofdijk), Merkwaardige Kasteden in Ned., 6 dln (1854-1860; 2de dr. in 3 dln, 1883-1884); Romantische werken, 23 dln (1856-1872); Poëtische werken, 13 dln (1859-1878); Dramatische en poëtische werken. 8 dln (1889-1891); Bloemlezing d. F. Buitenrust Hettema (1923); Nederland in den goeden ouden tijd, zijnde het dagboek van J. v. L. volgens het nagelaten hs. verz. door M. E. Kluit (1942).

Liti: M. F. v. Lennep, Het leven v. mr. J. v. L., 2 dln (Amsterdam 1909, 2de dr. 1910, me: bibl.).

< >