Nederlands econoom en socioloog (Amsterdam io Mrt 1891 Utrecht 14 Mei 1940), uit Joods middenstandsgezin, behaalde in 1910 de akte M.O. Staathuishoudkunde en werd in 1911 aangesteld op het Statistisch Bureau van de gemeente Amsterdam.
In 1919 werd hij Hoofd der Statische afdeling van het Ned.Indische Landbouwdepartement. Hij ontwikkelde zich tot economist en statisticus van naam en werd in 1928 benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de Bataviase Rechtshogeschool. Hij organiseerde de Indische Volkstelling van 1930. In 1933 keerde hij naar Nederland terug en hier begon ook zijn politieke loopbaan.
In 1937 werd hij lid van de Tweede Kamer voor de S.D.A.P. Van vele commissies maakte hij deel uit en het Indische hoofdstuk uit het Plan van de Arbeid is van zijn hand. Van de linkervleugel der S.D.A.P. is hij naar de rechterzijde overgegaan, opgaande in de Oostenrijkse-Amerikaanse economische school. Hij was bijzonder hoogleraar in Utrecht sedert 1937.
Na de Duitse overval maakte Van Gelderen een einde aan zijn leven.Bibl.: Springvloed, beschouwingen over de industriële ontwikkeling en prijsbeweging, verschenen in De Nieuwe Tijd (1913); Voorlezingen over tropisch-koloniale staathuishoudkunde, gebundelde voordrachten voor het Leidse Universiteitsfonds (1926); De theoretische grondslagen van de progressieve winstbelasting (1921) ; De positie der socialistische arbeidersbeweging (1933); Het object der theor. staathuishoudkunde, inaug. rede Batavia 1928; Automatisme en Planmatigheid in de Wereld huishouding, inaug. rede Utrecht 1937; Verspreide artikelen in,,De Taak”, „Socialisme en Democratie”, e.a.
Lit.: B. van Tijll, in: Gedenkboek Rechtswetensch. Hoger Onderwijs in Indonesië (1950).