Deens staatsman (Sorö 16 Apr. 1825 - Kasteel Kongsdal 24 Dec. 1913), stamde uit een familie van geleerden en grootgrondbezitters. Na de examens van houtvester en landmeter te hebben afgelegd, bestuurde hij één van de stamgoederen en verwierf in 1852 door koop Skafögard op Jutland, dat hij tot bloei bracht.
In 1854 werd hij voor Hjörring gekozen tot lid van het Folketing (Tweede Kamer), in 1864 werd hij lid van het Landsting (Eerste Kamer); van 1865 - 1869 was hij minister van Binnenlandse Zaken. In die functie bleek zijn practische zin: hij ijverde voor spoorweg- en havenaanleg, en door zijn bemoeiingen werd Esbjerg een belangrijke uitvoerplaats van Jutse zuivelproducten naar Engeland. Na zijn aftreden werd hij opnieuw gekozen tot lid van het Landsting, waar hij optrad als verdediger van de belangen van zijn stand. En in 1875 werd hij wederom benoemd tot minister, ditmaal van Financiën. Hij kreeg toen de niet gemakkelijke taak — als in Pruisen von Bismarck een tiental jaren tevoren — steunende op de rechtse meerderheid van de Eerste Kamer, ondanks de door Berge en Hörup geleide oppositie van de linkse meerderheid in de Tweede Kamer, de door hem en zijn geestverwanten nodig geachte maatregelen tot wet te verheffen (z Denemarken, geschiedenis), een taak, die hij met grote energie heeft vervuld. Niettegenstaande de overwinningen van de oppositie bij de periodieke verkiezingen heeft hij zich 19 jaar kunnen handhaven, omdat het de linkerzijde doorgaans ontbrak aan de vereiste eensgezindheid, en zo die bestond aan middelen om haarplannente verwezenlijken. Toen in 1885 het conflict tussen beide huizen in hevigheid toenam, diende hij bij de Rijksdag een provisorische begroting in, en schond dusdoende, naar de Tweede Kamer niet zonder grond meende, haar door de constitutie gewaarborgd budgetrecht. Toen beperkte hij de vrijheid van drukpers en vergadering. Berge en Hörup werden gevangen gezet, op zijn leven werd een aanslag gepleegd. Opnieuw kon een gedeelte van de linkerzijde, door onderhandelingen, met de regering aangaande volgende begrotingen en andere wetsontwerpen tot overeenstemming komen, en in 1894 met de conservatieven een definitief vergelijk treffen. Estrup nam nu zijn ontslag, maar eerst in 1901 droeg de koning aan prof. Deuntzer de vorming van een parlementair ministerie op. DR W. VAN EEDEN
Lit.: K. G. Bröndsted, J. B. S. Estrup (1925).