Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Izaak Hendrik GOSSES

betekenis & definitie

Nederlands historicus (Dokkum 9 Jan. 1873 — Groningen 23 Jan. 1940), was zoon van een hoofdonderwijzer, studeerde te Leiden en was leraar achtereenvolgens te Venlo, ’s-Gravenhage en (1902-1915) Amsterdam. In 1909 werd hij tevens privaat-docent in de palaeografie en diplomatiek aan de Gem.

Universiteit van Amsterdam; in 1915 volgde hij te Groningen J. Huizinga op als hoogleraar in de geschiedenis van middeleeuwen en nieuwere tijd; in 1922 werd hij lid van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen.

Gosses heeft zich inz. beziggehouden met de middeleeuwse (rechts-)geschiedenis der oudtijds Friese landen. Van zijn hand verschenen gezaghebbende werken over de rechtsverhoudingen in Zeeland, Holland en Drente benevens een aantal studies over speciale problemen uit de Friese geschiedenis, die, met opstellen over meer algemene onderwerpen, herdrukt zijn in zijn Verspreide Geschriften (1946). In samenwerking met N. Japikse gaf hij uit het veelgebruikte Handboek tot de staatkundige geschiedenis van Nederland(1920), waarin hij de tijd tot 1568 behandelde.

Een grote nuchterheid, goed vakmanschap en een verzorgde, zeer persoonlijke stijl kenmerken zijn geschriften.Bibl.: Stadsbezit in grond en water gedurende de middeleeuwen, diss. Leiden (1903); De vorming v. h. graafschap Holland (1915); De rechterlijke organisatie van Zeeland in de middeleeuwen (1917); Handboek tot de staatk. gesch. v. Nederland (met N. Japikse, 1920; 3de dr. 1946); Welgeborenen en huislieden (1926); De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente (1941); Verspreide Geschriften (1946.

Hierin volledige bibl.).

Lit.: Levensberichten door M. M. Hartgerink-Koomans in: Jaarboek Maatschappij der Ned. Letterkunde (1939-1940, blz. 20-33, en door G.

W. van der Pot in Jaarb. der Kon. Ned. Akademie v. Wetensch.

I939-1940, blz. 225-241 (herdr. in Gosses’ Verspr. Geschr., 1946, blz. 1-13).

< >