Spaans componist en pianist (Camprodon 29 Mei 1860 — Cambo-les-Bains 16 Juni 1909), begon zijn loopbaan als wonderkind. Op zijn vierde jaar gaf hij een concert te Barcelona; van zijn zesde jaar af bezocht hij het Conservatorium te Parijs, doch werd daar spoedig weggejaagd wegens een kwajongensstreek.
Vervolgens maakte hij een concertreis door Spanje, zwierf al concerterend door Zuid- en Noord-Amerika, Engeland en Duitsland, waar hij als veertienjarige onder leiding van Jadassohn en Reinecke te Leipzig studeerde. In Spanje teruggekeerd, ontving hij een koninklijk stipendium om aan het Conservatorium te Brussel te studeren, waar hij weldra de prijs van uitnemendheid voor piano verwierf. Op zijn achttiende jaar wist hij te Boedapest tot Liszt door te dringen en hij volgde dezen naar Weimar en naar Rome. In 1880 maakte hij met fabelachtig succes concertreizen door Spanje en Amerika. Als directeur van een operette-gezelschap in Andalusië ruïneerde hij zich volkomen. In 1883 trad hij te Barcelona in het huwelijk met Rosine Jordana. Wegens een faillissement moest hij uit Barcelona vluchten. Hij bleef van 1885 tot 1889 in Madrid, tot hij voldoende geld verdiend had om naar Parijs te trekken. Weer was de fortuin hem gunstig: hij werd geëngageerd te Londen, in Duitsland endier bijdragen ondertekende hij als Pauwels Forestier, Buikslooter. Hij werkte mede aan „De Gids’ ’en schreef toneelcritieken in „De Groene Amsterdammer”. Befaamd was de zorg, waarmede hij oplette of de toneeldecoratie voldoende in overeenstemming bleek met de historische periode, waarin het drama speelde. Groot kenner der werken van Vondel, beraamde hij een volledige uitgave van dezen dichter, doch de dood heeft hem belet, haar te voltooien.
PROF. DR W. ASSELBERGS
Bibl. en Lit.: Een volledige uitgave der werken van J. A. Alberdingk Thijm werd voorbereid door dr J. F. M. S te rek. Hiervan verschenen vijf delen „Verspreide Verhalen”, een deel „Kunst en Oudheidkunde”, een deel „Portretten van Vondel”. Bloemlezingen uit het werk van J. A. Alb. Th. werden samengesteld door dr J. F. M. Sterck (Aalst z.j.), door Maria Viola (Amsterdam 1918), door M. A. P. G. Poelhekke (Amsterdam 1920) en door dr M. van Can (Kerkrade 1939). Over J. A. Alb. Th. schreven: Lodewijk van Deyssel, J. A. Alberdingk Thijm door A. J. (Amsterdam 1893); H. Padberg, S. J., Jos. A. Alberdingk Thijm, 1920; L. van den Broeke, J. A. Alberdingk Thym, bij het Eeuwfeest zijner geboorte herdacht in zijn Sterfhuis, 1920; F. A. Vercammen, Thym en Vlaanderen (Utrechtsch proefschrift 1932); H. L. M. van Can, J. A. Alberdingk Thijm, zijn dichterlijke periode (Leidsch proefschrift 1936). Voorts raadplege men prof. dr Gerard Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland (Groningen 1926), en dez., Herleving van de Wetenschap in Katholiek Nederland (’s-Gravenhage 1930); A. van Duinkerken, De Hekeldichter Thijm in „Achter de Vuurlijn” (Hilversum 1930); dez.: Dichters en Emancipatie (Bilthoven 1939).