Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Iris

betekenis & definitie

(1), in de Griekse mythologie de godin der goden, dochter van Thaumas (zoon van Pontos, de zee, en Gaia, de aarde). De Grieken vatten haar op als de verpersoonlijking van de regenboog (Grieks iris). Misschien is zij echter in oorsprong een Vóórgriekse godin, die met de regenboog niets te maken heeft.

(2), plantengeslacht van de familie der Iridaceeën, heeft gelijkmatig gevormde bloemen, waarvan de buitenste bloemdekbladen meestal hangen, de binnenste meer of minder rechtop staan, in bouw, veelal ook in kleur, onderling verschillend. De bloem heeft 3 meeldraden. De stamper met een driehokkig vruchtbeginsel heeft een bloembladachtige stijl, waarvan elk der 3 delen gaffelvormig eindigt en waaronder aan de basis van de gaffel de stempel zit. De bloemen, alleenstaand of in armbloemige trossen, zitten in de oksels van schedevormige schutbladen. De bladeren zijn soms tegenovergesteld, veelal zwaardvormig of wel verspreid, meer of minder gootvormig. Verschillende soorten hebben een gedrongen onderaardse wortelstok, andere een knol danwel gladde of gerekte bollen, soms van een netvormige structuur, soms ook met vlezige, conisch verlopende wortels, terwijl ook rozetten van vlezige wortels voorkomen met centraal daarop een of meer stengelknoppen.

Het geslacht met ruim 150 soorten, verspreid over het noordelijk halfrond, wordt in 12 ondergeslachten verdeeld, waarvan de bekendste zijn:

Reticulatae met netvormig geaderde bolhuiden, waartoe o.a. behoort de roodpurperkleurige, in Febr./Mrt bloeiende, lage I. reticulata Bieb. (Kaukasus); Xiphium met gladde bolhuiden; de enige twee Irisgroepen met bollen. De Xiphiumgroép heeft talloze bekende cultuurvormen, w.o.: Spaanse irissen I. Xiphium L.vormen (= l. hispanica hort.), oorsprong onbekend, vroeg bloeiend, wit, blauw, geel en bronskleurig; Engelse irissen I. Xiphioïdes Ehrh.vormen (= I. anglica hort.), oorsprong eveneens onbekend, laatbloeiend, groter van bloem, wit, blauw, paars (fluweeltint), niet geel; Hollandse irissen, het jongste ras, merendeels ontstaan uit I. Xiphium praecox (Gibraltar) I. X. lusitanica, met gele bloemen en slechts enkele mee ontstaan uit I. tingitana Boiss et Reut. (Marokko).

Dit ras bloeit het vroegst, heeft langere stelen en stevige houdbare bloemen met naar voren gerichte of recht neerhangende ronde lip, waarop brede, meer ronde oranje vlek, afkomstig van Van Tubergen. Iets afwijkende vormen wonnen Gebr. de Graaff te Leiden. De bloemkleuren als van de Spaanse, doch beter. Oncocyclus Irissen, stengel onvertakt, éénbloemig, de bekende schitterende ,,rouw”-irissen met opvallend fraaie nervatuur w.o. I. susiana L. (Libanon), Iris iberica Hoffm. (Kaukasus, Armenië, Perzië), I. Gatesii Fost. (Klein-Azië); Regelia Irissen met de prachtige I.

Hoogiana Dykes (Turkestan), I. Korolkowii Rgl. (Turkestan). Door onderlinge kruising dezer twee groepen ontstonden bij Van Tubergen de Regeliocyclus Irissen, welke veel beter groeien en met zeer mooie bloemen. Al deze irissen hebben wortelstokken. Pogon Irissen (baard-irissen) eveneens met wortelstokken, doch minder knoestig. Van de vele hiertoe behorende soorten is een der bekendste I. germanica L. met talrijke tuinvormen.

Deze vaste plant-irissen zijn naar kleur en vorm in vele groepen verdeeld. Apogon Irissen, wortelstokirissen zonder baard, waartoe behoren o.a. I. laevigata Fisch. (Oost-Azië) en I. Kaempferi Sieb. (Japan). Van de laatste zijn de binnenste bloemdekbladen korter dan de buitenste. Dit zijn de bekende Japanse irissen met talloze tuinvormen.

De onderzoekingen van Simonet gaven enig inzicht in de herkomst van sommige irissen door vaststelling van het aantal chromosomen; bij I. Xiphium, I. X. praecox en I. lusitanica is n = 17; bij I. tingitana 14; bij de Hollandse irissen zonder tingitana-invloed is n = 17. Bij de Engelse irissen is n = 21; bij de Iris reticulata-groep is n = 10. Vandaar dat men de Engelse irissen ook nimmer met de andere heeft kunnen kruisen. Wortelstokirissen hebben weer een veel groter chromosomenaantal.

Voor de periodiciteit van diverse irissen met haar beïnvloeding voor bepaalde doeleinden zie onder Lit. Merkwaardig is o.a., dat het groeipunt van bloeibare bollen, bijv. van de Hollandse iris „Imperator”, gerooid in Aug. en geplant in Oct. d.a.v., dus in de grond, bij ca 6 à 8 gr. C., haar bloem gaat vormen, zonder dat dit groeipunt tot rust komt. Een bewaartemperatuur van de geoogste droge bol in Aug. en Sept. van bijv. 1720 gr. C. versnelt de bloei, een temperatuur beneden 9 gr. C. remt deze.

Ook bij de Spaanse irissen vindt de bloemvorming in de bol pas in Mrt plaats. Bij wortelstokirissen daarentegen vormt zich de bloem reeds in de zomer, voorafgaande aan de bloei zelf, welke in de tweede helft van Mei valt.

De bloeibare bollen van I. „Imperator” zelfbestaan in de nazomer uit:

1. weinig vliezige omhulsels : de basis der afgestorven loof bladen, waaruit dus nimmer vlezige bolrokken ontstaan;
2. een 3-tal dikke, vlezige bolrokken met meestal nog een halve rok, kleiner en puntig, alle ontstaan uit schedebladen;
3. een 3-tal dunne schedebladen met
4. daarop volgend een of meer loofbladen in aanleg mèt beginsels van okselknoppen in alle phyllomen. De eindknop zelf splitst daarna in zeer langzaam tempo nog enige bladen af en ten slotte (in Mrt) de bloemdelen. Het volgend seizoen bloeit de bol en tevens groeit de okselknop van het eerste normale loofblad uit tot een nieuwe grote hoofdbol en ontwikkelen zich daarenboven een a 5-tal kleinere bolletjes (klisters). De eerste is in e regel bloeibaar doch vormt door zijn platte vorm geen „leverbaar”. De klisters moeten dan nog weer een, twee of zelfs drie jaar groeien om de bloeibare grootte te bereiken. Zolang deze bolletjes niet gebloeid hebben zijn ze fraai rond en vormen.mits voldoende van grootte, en goed bewaard, „het leverbaar”: de ronde bloeibare bollen, die minder vatbaar zijn voor ziekten. De voortkweking geschiedt vegetatief: bij bol-irissen door klisters uit okselknoppen; bij vasteplant-irissen door deling van wortelstokken.

Men plant de bol-irissen 8 cm diep in Oct. en bedekt ze met een 5 cm dik rietlaagje tegen vorstschade, dat in Mrt verwijderd wordt. Bloei volgt dan allereerst van de Hollandse irissen, daarna van de Spaanse en ten slotte van de Engelse, telkens ca 14 dagen na elkaar, van eind Mei tot begin Juli.

Bol-irissen, behalve Engelse, worden o.a. aangetast door: de ,,kwade-grond”ziekte (Sclerotium tuliparum Kleb.) en het „aaltjes”-ziek (Ditylenchus dipsaci (Kühn) Filipjev), beide zeer ernstige ziekten.

In totaal zijn in Nederland ca 250 a 300 ha met bol-irrissen beplant, vnl. in Kennemerland, Anna Paulowna, tussen Leiden en Haarlem en in WestFriesland.

IR K. VOLKERSZ

Lit.: over periodiciteit en haar beïnvloeding: 15 publicaties van Lab. v. Plantenphysiologisch Onderzoek, Wageningen; voorts publ. van Lab. v. Bloembollenonderzoek, Lisse, en Plantenziektekundige Dienst te Wageningen; H. R. Wehrhahn, Die Gartenstauden (Berlin i929-3i); Yearbooks of the Engl. Iris Soc.

(3) is de Latijnse naam voor het regenboogvlies in het oog, Iritis de naam van de ontsteking van het regenboogvlies (z oogziekten).

< >